Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
[Nummer 6] | |
Taalgevoel en TaalzuiveringTempore messis dicam messoribus; colligite primum zizania. MEN hoort dikwijls zeggen, en in dit zeggen ligt veel waarheid, dat de Vlamingen en de Zuid-nederlanders over 't algemeen, weinig of geen taalgevoel bezitten en daarom eene zoo gebrekkige taal spreken en schrijven. Alle menschen hebben schoonheidsgevoel, hoewel dit bij de eenen grooter is of meer ontwikkeld dan bij de anderen. Zoo zal bij voorbeeld iemand die voor eene schilderij gebracht wordt, oordeelen of zeggen: dat is schoon; - een ander zal van de zelfde schilderij zeggen dat ze niet schoon is. Bij die twee menschen, verschilt het schoonheidsgevoel in voorwerp; dus hangt hier veel af van dezen die oordeelt. Maar het bestaat toch bij alle twee; alle twee hebben in zich iets, een gevoel, dat hen tot de uitsprake brengt: dit | |
[pagina 82]
| |
is schoon, dit is niet schoon, somtijds zelfs zonder dat zij zelf weten waarom zij zoo oordeelen. Welnu, in zake van taal bestaat een dergelijk gevoel, dat ons doet oordeelen of iets wel degelijke, goede taal is of niet, en dit noemt men taalgevoel. Zoo bijvoorbeeld, als ik iemand hoor zeggen: ‘den anderen dag’ (l'autre jour) voor verleden maal, of verleden keer, dan zeg ik seffens: 'k en weet niet waarom (dikwijls toch) maar mijn taalgevoel zegt mij dat dit geen taal, dat dit mijn taal niet is. Het taalgevoel wordt met de taal zelve verkregen, en alle volkeren bezitten het in mindere of meerdere maat, al naar gelang de verderfelijke en taalgevoel-verstompende invloed van vreemde talen grooter of kleiner is geweest. Het kan door studie hernomen of ontwikkeld worden. Hier is het oordeel veel vaster, veel meer gelijk en overeenstemmend, dan bij het schoonheidsgevoel, en bij menschen, die één en dezelfde taal spreken, zullen de uitspraken van het taalgevoel gelijk zijn. De taal immers is dezelfde, heeft haren vasten woordenschat, hare vaste regels voor woordvorming en zinsbouw. Het taalgevoel is dus: die fijne smaak en dat juiste oordeel dat ons de taal zuiver doet spreken, schrijven en bewaren. Die smaak en dat oordeel zijn bij ons Vlamingen reeds erg versleten en verstompt. Door onze taal loopen veel duitsche indringers die met den naam van ‘Germanismen’ (Duitschheden) bestempeld worden. Maar, om hier alleenlijk te spreken van onzen ouden vijand en indringer: het fransch, deze is 't die, benevens zooveel andere voordeelen, ons ook dit heeft meêgebracht, dat hij meest van al aan ons taalgevoel heeft kwaad gedaan en nog gedurig doet. Dit hebben wij te danken aan ons naar gebuurschap met Frankrijk en grootendeels ook aan onze opvoeding. Onze taal is doornaaid en doorweven van 't geen men overeengekomen is ‘Gallicismen’ (franschheden) te | |
[pagina 83]
| |
noemen 't is te zeggen fransch vlaamsch. Ons gemis aan taalgevoel is het, dat ons doet fransch spreken in vlaamschen woorde, zonder dat wij het ooit gewaar zijn, en dat doen wij, West-Vlamingen, buitenmate veel. Wij doen ons beste om alle fransche woorden uit ons schrijven (uit ons spreken wat minder) te weren, en wij doen daarin wel. - Want dit hier terloops: Als wij willen goed werk doen in het zuiver maken onzer taal, moeten wij dikwijls en voor veel zaken, hoe ongeern ook, bij onze noorderbroeders te rade gaan, maar zij, zij zouden wel dienen, zich wat vernedering, hoe weinig ook, te getroosten en ons hierin na te volgen, dat wij onze taal van fransche woorden trachten te zuiveren. Fransche woorden, op hun geheel overnemen, kan voor de taal minder verderfelijk zijn, dan het gebruiken van vervlaamscht fransch; maar, dat het beter zij dan het gebruiken van goede gangbare vlaamsche woorden, die nevens de fransche bestaan, dat is voor iedereen moeilijk om aan te nemen. Ook bestaat in Duitschland de strekking tot het zuiveren der duitsche taal van fransche woorden, en naar het schijnt, is die in Holland reeds aan het worden. Des te beter; dus, wij naar omhoog en zij naar omleeg, en zoo zullen wij onze taal nog wel eens zuiver krijgen. Fransche woorden uit onze tale weren is dus goed en loflijk, maar 't dient opgelet, dat het fransch, langs den eenen kant buiten gesteken, langs den anderen kant niet weêrom binnen komt. Wij hebben het misschien te druk van vooren met het uitroeien der fransche woorden en wij vergeten somtijds acht te slaan langs achter, waar het kwaad al zoo erg of nog erger is. Want aldaar komt het fransch zooveel te gemakkelijker binnen, daar het, nu in een vlaamsch kleedje gesteken, alleenlijk voor scherp taalgevoel herkennelijk is. Daartegen moeten wij dus ons taalgevoel herop wekken, en wij moeten die menschen dankbaar zijn, die, daar wij het vergeten, dit in onze plaats doen. Zoo in de laatste tijden, is een boek verschenen over ‘Gallicismen’ door | |
[pagina 84]
| |
W. De VreezeGa naar voetnoot(1), dat voor taalzuivering zeer dienstig kan zijn. Het werk, ‘ter goeder trouw’ geschreven, wijst ons de Gallicismen aan die bij Zuid-nederlandsche schrijvers meest gebruikt worden. Die woorden en uitdrukkingen bestaan in 't geheel niet in onze taal, of toch in die beteekenis niet, ofwel strijdt hunne vorming met ons taaleigen. Nevens het onaannemelijk woord wordt het goede aangegeven. Niet alles moeten wij daaruit voor ons nemen, maar toch een groot deel. Ook niet alles moeten wij zoo maar zonder onderzoek, voor klinkende munt aannemen, en in gebruik willen brengen. Veel van hetgeen de Vreeze beweert, zou eerst een nader onderzoek verdienen. Men leze in ‘Taal en letteren’ 9ste jaarg., 8e aflev. van 15n Aug. 99, op bladz. 373 en vlg., het artikel geteekend: B(uitenrust) H(ettema). Daarin wordt uiteengezet o.a. het verschil dat er dient gemaakt te worden tusschen onderwijs en eigen kunstuiting. Het eerste eischt, dat men leere wat algemeene taal is, maar het andere vergt een stijl die meer den stempel draagt van des schrijvers omgeving; dus mag daar veel gebruikt worden dat dialekt en geen algemeene taal is. Zoo is het bij Beets, Israels en Cremer - (en bij ons mag het dus ook zijn; zoo is Gezelle's taal geen onderwijzers- maar kunstenaarstaal, die de zijne is en de onze moet zijn, voor eigen kunstuitingen) - Dus, verschil tusschen spreek- of leertaal en kunsttaal. Men leze daarbij nog: ‘Le Musée Belge, bulletin, 3e année, no 9, 15 Novembre 1899.’ Het opstel van Dr Ch. Lecoutere over de ‘Gallicismen,’ en de voorrede van De Vreeze zelf. Hij stelt zich niet als wetgever maar als raadsman. Aangenomen nu, dat niet alles even onvoorwaardelijk goed te keuren is, willen wij de aangegeven verbetering niet aanveerden, wij moeten toch bekennen | |
[pagina 85]
| |
dat het werk ons veel goed kan doen, omdat het ons doet zien, wat wij te vooren niet zagen, dat wij missen. En als wij dit eenige malen gezien hebben en wij van goeden wil zijn, dan zullen wij licht het vast voornemen maken alle Gallicismen (en welke ‘ismen’ ook) te schuwen en ons leven te beterenGa naar voetnoot(1). C. Verbrugghe |
|