| |
| |
Uit een familieboek
BIJ gevalle kreeg ik een aardig, versleten, langwerpig schrijfboek in handen. Het en had noch kop noch steert; de blaren eertijds verstrooid, waren nu samengenaaid, goed kom' het uit; eenige zelfs zijn op den doolweg gebleven; vele stof was er binst twee eeuwen over heengevaren en soms, terwijl de oude grootvader 's avonds schreef, was er nu en dan een druppel van de koperen olielampe opgevallen.
't Genoegde ons met gespannen aandacht, met het kijkglas des zoekers in de hand, die bonte bladtjes te overzien. Schrijver handelt er over zijn huisgezin, zijne vrouw en kinderen, dezer geboorte, opvoeding en afsterven; hij teekent dag voor dag op al dat eenigszins zijne boerderij aangaat, heure van knechten en maarten, koop en verkoop van beesten, granen en landerijen, de verschillige belastingen die hij te betalen had; hier en daar lascht hij het verhaal
| |
| |
in van de eene of andere gebeurtenis die met kerkelijk of wereldlijk gebied in verband staat; hij spreekt van leveringen door hem gedaan tijdens den oorlog; bij leert aan zijne kinderen en kleenkinderen hoe zij het zaaigraan moeten wijden, van mensch en dier de brandende ziekten afweren, en meer andere merkweerdigheden.
Hoe aantrekkelijk moet het zijn voor de afstammelingen van den overoudgrootvader dit al te lezen? Hoe moet het hun vooral deugd doen, daar de voorvaderlijke gevoelens van oprechten godsdienstzin op menige plaatsen zoo glansrijk doorstralen.
Jacob Haghebaert, zoon van Lambrecht, schrijver van het famielieboek, op 24 Mei 1663, ter kerke van Stavele kersten gedaan, hoofdman der gemeente in 1708, bewoonde ter zelfde parochie eene bewalde schaaphofstede. In 1704 deed hij bachten het huys eene nieuwe kaeyinge maecken met eecken plancken van drie duymen; korts nadien doet hij de wol tv asen en de wase breen.
Twee malen trad Haghebaert in den echt: eerst met Josynken de Laleeuwe die stierf op 9 Januari 1703.
‘Josynke de Laleeuwe, myne overleden ende seer beminde huysvrouwe is van Godt van dese wereld geroopen op den 9 Janrii 1703, smorgens ten twalf of een ure soo het ons dochte ende heeft sieck bedeghen op Kersavont wesende sondag; bedeegh wat qualick al eten. Saligher memorie. Godt believe hare siele te laten rusten in de eeuwighe glorie ende vrede. Amen. Ende is begraeven donderdaegs den 11en dito. Godt believe hare siele te behoeden ende te loonen met d'eeuwighe goeden.’
Den 19en Junij daarna hertrouwde hij met Martyneke Lanszweert:
‘Op den 6 Junij 1703 hebbe ick Jacobus Haghebaert ondertrouwe ghedaen met Martyneke Lanszweert, wesende wonsdags ende Sacrament avont ende hebbe aanveert den huywelicken staet op den dyssendagh wesende den 19 Junij 1703 tot meerder eere ende glorie Godts ende syn H. Kercke.’
Desniettemin bleef Jacob's eerste echtgenoote in 't jaar-gebed herdacht:
‘Betaelt (1710) anden pastoor en oock den capelaen voor tjaergebet van myn overleden huysvrauwe Josynken saligher memorie à 15 stuyvers.’
| |
| |
Zijne eerste vrouwe schonk hem vier, zijne tweede negen kinderen, die zoo samen een echt voorvaderlijk gezin uitmieken. De geboorte en het afsterven zijner afstammelingen heeft Haghebaert, als zorgvuldige en oprecht christene huisvader, aangeteekend:
‘De derde vrught die Godt my verleent is oock een soone die is ghebooren op den 27en Maerte in tjaer ons Heeren 1694 op een saterdagh omtrent een goet quartier voor den vyf achternoene ende is kersten ghedaen op oudewyver sondagh ende is ghenaempt door Peter Frans de Laleeuwe ende meter Mary Anne Haghebaert, oom ende styfgrootmoeder Joannes Francyscus Haghebaert.’
‘De vierde vrught die Godt my verleent is een dochterken ende is ghebooren op een sondagh omtrent den vyf uren naer noene ofte wat der vooren, wesende den 29 Janrij 1696, ende is ghenaempt door den peter grootheere Lambrecht Haghebaert ende meter Pieternelle, de huysvrouwe van Jacob Brutsaert, Mary Pieternelle Haghebaert: bidde door Godt ende Marya te syn bewaert. Dese myn dochter is door God van dese werelt geropen op saterdach omtrent den 9 à 10 uren voor noene, wesende 20 Septemb. 1721, omtrent 18 maenden in huwelick gheweest met......... tot Nieuwcappelle.
Lasschen wij nog eenige van die uitgelezene, godsdienstige zegwijzen in, door den stamvader gebruikt, die, volgens de loffelijke gewoonte van dien tijd, er nu en dan nog een rijmken bij knippelde.
Bij de geboorte van eenen zoon:
‘Godt geve dat hy in syn leven de hemelsche glorie mach verdienen.’
Na het afsterven vermeld te hebben van een vijfjarig kind:
‘Iek hoope dat dit oock een gheluckigheit moet wesen: sijne siele is nu ontfanghen in de hemelsche glorie naar omtrent veertien daghen sieck geweest te hebben met de masels; het kynt bidt voor ons. Amen.’
Hij schrijft bij de geboorte van eene dochter
‘ghenaempt door peter styfgrootheere ende meter styfgrootmoeder Anne Mary: Godt geve dat sy van 't quaet mach wesen vry.’
Hij wenscht dat
‘syn soone Pieter Lambrecht mach wesen voor Godt een goeden cnecht.’
en dat
‘Pieter Lambertus Haghebaert door Godt mach syn altyt bewaert.’
| |
| |
Hij zegt:
‘Een soone out synde vyf weken en een dagh, alsdan wast dat ick syn gheest an den hemel gaf.’
‘Een soone gedopt en ghestorven en noyt de werelt gesien, ik hoope dat sal in de eeuwighe glorie verblien.’
Zeggen wij nu een woord nopens de wijze op welke Haghebaert zijne kinderen opleidde. Van hunne godsdienstige opvoeding spreekt hij niet. Wij mogen denken, ingezien de kristelijke gevoelens die den vader bezielden, dat deze bovenmate wel bezorgd wierd.
Ten dien tijde scheen het reeds, zooals heden nog, in den schik, de kinderen voor eenige maanden naar 't Waalsche land te zenden, om er de fransche taal aan te leeren.
‘Op den 27 Oct. 1710 is myne dochter Mary Picternelle gaen woonen naer Dulsemont (Deulémont) in Walslant, dit voor een wisselynck.’
‘Op den 9 Maerte 1711 is myn soone Jan Franchoys gaen woonen in 't Walslant tot Dulsemont voor 14 pond par. de maent voor syn tafel; gewoont den tyt van 3 maenden min thien daghen en voldaen. - Gaen woonen voor een wisselynck den 30 Meye 1711 op de prochie genaemt Boucan (Beaucamps).’
Als zij gingen uitwonen was Marie Pieternelle 14 jaren en Jan 17 jaren oud.
Een ‘wisselynck’: Een waalsche knaap of meiske kwam bij vader Haghebaert t' huis, die in hunne plaats zijne kinderen heenzond. Onder zijne knapen bezat Jacob er een die, 't is te peizen, met meerder vernuft dan zijne broeders begaafd was. Deze moest hooger gaan; hij zou geen boer worden.
‘Myn soone Jacobus (die toen 13 jaren telde) is bestelt in het Wolslant tot Steeger voor 9 ponden grooten by jare ende is gegaen op den 22 April 1704.’
‘Jacobus myn soone is thuys ghecommen op den 7 Julij 1705.’
't Was vacancie voor vier maanden.
‘Myn soone Jacobus is gaen woonen naer St Omaers op den 19 November 1705 ende bestelt met Monsieur Budin, près de canon d'or ende dat voor de somme van acht ponden grooten vlaemsch voor een half jaer, t' eynde tyt t' eynde gelde, ende moet geven bovendien twee schellynghen te maend voor twee uren daegs schoole te gaen.’
Na een half jaar haalde vader zijnen student naar huis met den wagen. Hij was door Monsieur Budin opgeleerd.
| |
| |
‘Met baefmesse 1706 is myn soone gaen wonnen naer Veuren om te schryven in het Condoor van Camer en t'huys ghecommen in Julij 1707.’
‘Op den 13 Dec. 1707 is den selven myn soone gaen wonnen tot Quennoy (Quesnoy) met den greffier. Memorie voor myn naercommers.’
Of 's greffiers clerk later zelve greffier wierd of nog hooger rees, is ons onbekend.
Hoe stond het met de knechten en maarten in dien tijd?
‘Gheheurt voor myn cnecht Pieter Tes, op den 21 Dec. 1689, ende dat voor een half jaer beghinnende van onze L.V. Lichtemesse 1690 tot den Ougst daer naer, ende dat voor de somme van 23 ponden parisis.’
De jaarheure begon altijd met Onze L.V. Lichtmesse. Wilde de dienstbode, na 't verloopen tijdstip, voor de zelfde heure niet meer dienen, hij was verplicht zijnen meester twee maanden voorop te verwittigen of anders kreeg hij geen verhoog en daarbij was de meester vrij van hem weg te zenden.
Tes won 23 ponden parisis in zes maanden. Volgens de berekeningstafels der geleerden had 1 pond parisis, in 1689, de wezenlijke weerde van één frank en vier centiemen onzer hedendaagsche munt; daarbij leeren de deskundigen dat men in de jaren 1700 zooveel kon verrichten met één frank, als wij heden met 2 frank 33 centiemen; de hofknecht van Haghebaert won een maandgeld dat heden omtrent negen franken en half zou uitmaken.
Pieter Tes hield het een jaar en half uit en was door Philips Hanschaert opgevolgd die diende voor 60 pond par. te jare.
De meester bezorgde aan zijne onderdanen, mits afminderiug van hunne heure, de kleedingstukken en voorwerpen die zij vandoen hadden; onder deze vonden wij aangeteekend:
‘lijnwaet, coussen, handschoen, cam, baey, neusdouck, crowaet, slafcoussen, sober hemdens en een sober hoeiken.’
Haghebaert deed ook Hanschaert's kazakke keeren:
‘Betaelt aen Jan de Selver over t' wenden syn casacke 4 ponden parisis op den 16en October 1690.’
| |
| |
Philip ging op zijn pijkebeste zijn met den Hoogdag van Allerheiligen. Tes en Hanschaert waren maar cleene of hofknechten; een cartan of peerdecnecht viel kostelijker:
‘Op den 7en December 1701 hebbe ick gheheurd Antheunis Clip voor myn peerdecnecht en dat voor een jaer, inganck O.L.V. Lichtemesse 1705, voor de somme van elf ponden grooten vlaemsch en half voor t' geheele jaer of 138 pond, parisis.’
Clip won dus zoo iets als 26 franken te maande van onze hedendaagsche munt.
De dienstboden speelden soms aan hunnen meester, zoo het nu nog gebeurt, eenen aardigen toer.
‘Pieter Costenobel is deure gegaen sonder iet te zeggen en deure gebleven.’
Hoe zal de meester over zulk trouweloos gedrag wrake nemen? Hij heeft het gevonden: voor eeuwig schrijft hij op zijn dagboek:
‘houde het voor een affront.’
Hij had er wel recht toe, de brave man, die zijne onderdanen eene zoo oprecht christelijke genegenheid toedroeg. Op zekeren dag verdronk een zijner knechten in den Yser omtrent 't klooster van Eversam. Haghebaert vergeet de ziele van den aflijvige niet. Hij geeft 6 ponden parisis:
‘aen den pastor van Sta vele om tien messen te lesen tot laven isse van syne siele en wenscht dat het Godt believe haar te laeten rusten in vrede ende dat hy schencke alle geloveghe siele de eeuwighe ruste.’
De meester liet ook somwijlen zijne onderdanen feeste vieren:
‘Betaelt aen C. Lucas over 't coopen een cronckelaere (?) van brandewyn Drie Conynghen avont, 19 schel. 6 den. par.’
‘Betaelt aen P. Tes de brandewyn van Drie Conynghen avont, 4 st. en half.’
Lucas, (en zoo ging het in evenredigheid met de andere dienstboden) omdat hij goeden dienst deed, trok na het eerste jaar een gulden meer en na het tweede twee guldens. Hoort nu Haeghebaert spreken over een zijner dienstmaarten:
‘Catheryne Boens, myn dienstmaerte wint 28 ponden parisis in een half jaer en een hemde en een schorte, dat zyn begin genoomen heeft den 9en oct. 1702.’
| |
| |
‘De selve Catheryne heeft den huwelycken staet aenveert met Jaecques Gichtenaere op den 4 sept. 1704, tot meerder eere ende glorie Gods ende syn H Kercke.’
Akker en stal zijn voor den landman de twee bronnen van welvaren. Om die bronnen jeugdig en zuiver te bewaren, gebruikte Jacob zekere, met superstitie bevlekte, gebeden of bezweringen. 't Docht hem waarschijnlijk, dien braven man, dat zulks wel toegelaten was.
‘In de name des Vaders ende des Soons ende des H. Geest. Amen. O Heere, uwe cracht is sonder gronden. Ick bidde u door uwe gebenedyde vyf wonden dat gy dese terwe ofte saet sult gelieven te bewaeren ende beschermen van de vuylichheyt, van de lugge ofte ander oncruyden twelcke dese terwe ofte saet soude mogen hynderen, alsoo waerachtich als Nicodemus Jesus vanden cruysse dé, met een vast geloove ende goet betrouwen. In den naem des Vaders ende des Soons ende des H. Geest. Amen. Hiernaer lesende vyf mael Vader onse ende Weest gegroet Marya ter eeren vande vyf wonden Christi ende oock Sint Jans evangelie over het saet nuchteren gedaen synde ende men sal eerst van al het saet besproyen met gewyt waeter ende wat gewyt sout daer in doen; dit met een goet betrouwen op Godt ende syn H. Moeder sal van de lugge vrye ende suyver syn.’
‘Ick teecken u uutten name van mynheere Sint Hubrecht, in Jesus name, in Marya name; ick bidde den H. Sint Hubrecht met Godt ende Marya dat hy met dese woorden soude willen verjagen ende verdryven dit boos fenynt ende brant van desen mensche ofte beeste, dat bidde ick Godt den Vader + raere + reducat + rarout + Jesus + momatthys. lek bidde den H. Sint Hubrecht met Godt ende Marya met dese woorden dat Hy soude willen verjagen ende verdryven dit boos fenynt ende brant van desen mensche ofte beeste. Onsen Vader... Weest gegroet, Marya.,, Dit hebbe ick geleerd jegens nichte Couweraers van Hontschoote ende heeft my geseyt dat het soo wel van my gedaen can worden als van haer ende bevyne tselve waer. Probata est.’
('t Vervolgt)
J.O.
|
|