Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 4] | |
Uit Maerlant's Spiegel historiael
| |
[pagina 50]
| |
10[regelnummer]
Ende brochtene van der werelt pineGa naar voetnoot10
Ter clergie in goet leuen
Zider heuet hie hem monec begheuen
In .j. clooster wi lesent dus
Daer priester was wingnaleus
Keerzijde: | |
[Van den sevenden bouc. Hoe Mauricius ende Fokas keyser worden. I.Tyberius die keyser hevet vernomen,
Dat hem sijn sterfdach es comen
Daer ic die redene hier voren af liet;
Omme dat hi kerstijn was, hi riet,
5[regelnummer]
Hoe trike na hem soude staen,
Entie kerstine niet tegaen,
Ende vercoos eenen onder sijn diet,
Die bi namen Mauricius hiet;
Dien kende hi goet int gevecht,
10[regelnummer]
Ende int kerstijn ghelove gerecht.]
Dien gaf hie na sine doot
Keyser te makene ende here groot
Desen tyberius gheuel
Dat te vertelve hier staet wel
15[regelnummer]
Hie drouch grote ontfaermeGa naar voetnoot15
Altoos vp ons heren aermeGa naar voetnoot16
Zo dat hie den keyser scatGa naar voetnoot17
Zere mijnderde omme dat
Maer zijn wijf die vroet was zereGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Rampeneerde haren here
Waer omme hie den scat verdade
| |
[pagina 51]
| |
Dies trike wel mochte hebben grote scadoGa naar voetnoot22
Alst quame noch ter noot
Doe sprac hie met milteit g
troo
25[regelnummer]
Vrauwe mine scelt niet te zere
Ic ghetrauwe dies onsen here
Dat ons te min tenigher statGa naar voetnoot27
Tonser noot ghebreken zalGa naar voetnoot28
Maer van dat onse here gheuet
30[regelnummer]
Die wile dat men leuetGa naar voetnoot30
Laet daer mede daerme verzien
Dat ons daer bonen moghe goet ghescien
Eens ghijnc hie wanderen met paise
In .j. zinen houden palaiseGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ende heuet int pauement
.j. steen ghecruust verkentGa naar voetnoot36
Doe sprac hie dit nes niet goet
Dat dit tekin leghet onder voet
Dat elc kerstin die ghelouet
40[regelnummer]
Voren draghet in sijn houetGa naar voetnoot40
Ende in sine barst ghescreuen
Die steen wort daer vte gheheuen
Ende als men henen dede dien
Zo wort daer onder ghesien
45[regelnummer]
.j. ander steen gheli(jc) dasGa naar voetnoot45
Die ooc mede ghec(r)uust wasGa naar voetnoot46
| |
[pagina 52]
| |
[Dien dedi utedoen mede.Ga naar voetnoot47
Doen vant hi ter selver stedeGa naar voetnoot48
Eenen derden ter selver stont,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Daer oec mede een cruce an stont;]Ga naar voetnoot50
Ende hie hiet dien vut doen medeGa naar voetnoot51
Doe vant hie ter zeluer stedeGa naar voetnoot52
.j. onghetelden scat.Ga naar voetnoot53
Doe gaf hie mildelike dat
55[regelnummer]
Ende sprac ter keyserinne vrauwe
Troost iou an gode sy iouwe trauweGa naar voetnoot56
Dese heer hie dede zinen endeGa naar voetnoot57
.j. ghetrauwen ridder hie kende
Van capadocien gheboren
60[regelnummer]
Dien wie mauricius nomen horen
Vrone stoude ghetrauwe ende goetGa naar voetnoot61
Te hem hine roupen doet
Zire dochter hie hem bietGa naar voetnoot63
Te wiue die consta(n)cie hietGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ghepareert zere sierlike
De eigenaardige kleur van de taal treft bij 't eerste opzicht. Voor 't persoonlijk voornaamwoord zijn hie (15 maal), | |
[pagina 53]
| |
en wie (2 maal), de gewone vormen van ons fragment. In r. 13 van Cap. LX, B. VI, vindt men nochtans de spelling wi, en in r. 60 van Cap. I, B. VII, den vorm hine. De accusatief van het persoonlijk voornaamwoord is, voor den 2den persoon, iou (r. 56 van Cap. I, B. VII); 't bezittelijk voornaamwoord, voor den 2den persoon, iouwe (iouwe luden), r. 89, Cap. LIX, B. VI; iouwe trauwe (r. 61, Cap. I, B. VII). Opmerkelijk is daarenboven barst, in r. 61, Cap. I, B. VII, voor borst. Over de betrekkelijke zeldzaamheid van deze en andere spellingverschijnselen kan men eenigermate oordeelen, naar de voorbeelden welke Van Helten in zijn Middelnederlandsche Spraakkunst ervan - aanhaalt. De dialectische eigenaardigheden onzer middelnederlandsche handschriften zijn echter tot hiertoe niet genoegzaam in samenhang bestudeerd, om eene andere gevolgtrekking mogelijk te maken dan dat het handschrift uit het Westen van ons land afkomstig is. In de aanteekeningen hebben wij erop gewezen hoe in vele gevallen de tekst van het fragment zich nauwer aansluit bij 't latijn, en waarschijnlijk ook dichter staat bij hetgene Maerlant geschreven heeft, terwijl daarentegen in sommige andere gevallen, de lezing van 't Amsterdamsch Hs. de voorkeur verdient. Tevens heeft men gezien hoe 't fragment en het Amsterdamsch Hs. elk van hun kant eene leemte vertoonen; in 't fragment vielen de regels 47-50 weg uit Cap. I van B. VII; in den tekst van De Vries de regels 95 en 96 uit Cap. LIX van B. VI. Eindelijk dient nog opgemerkt dat er tusschen 't laatste vers der voorzijde en 't eerste vers der keerzijde van het Brusselsch fragment waarschijnlijk 103 regels komen, terwijl bij De Vries enkel 96 verzen, en 't opschrift van het zevende boek en van zijn eerste hoofdstuk die plaats innemen. Dit bewijst echter nog niet dat er werkelijk meer verzen gestaan hebben in het fragment dan in het overeenkomstige gedeelte van 't Amsterdamsch handschrift, want wij wreten zoomin voor 't eene als voor 't andere hoeveel regels er afgeteld moeten worden voor hoogerbedoeld kapittelopschrift. | |
[pagina 54]
| |
Maar hoe, - dit nog om te sluiten, - hoe mag dat oude stuk, dat zooal geen groot, in elk geval toch eenig belang oplevert, daar, te Brussel, zoo lang verscholen zijn gebleven in een handschriftenverzameling waar elkeen toegang heeft? Men vergete niet dat de veilingcatalogus van Willems' nagelaten boeken (Bibliotheca Willemsiana, 2e partie, bl. 163, no 4762) het stuk samen met verscheidene andere vermeldt: ‘Fragmenten van Gedichten in-8o, halve kalfl. band, bevat: Legende van den H. Amandus (gedrukt). - Fragment van den Gaidoen (gedrukt). - Gedichten van Willem van Hillegaersbergen.’ Enz.. 't Is nutteloos de geheele plaats hier over te nemen. Met de woorden ‘Legende van den H. Amandus’ wordt ons fragment bedoeld, en die vergissing is ongetwijfeld de schuld van alles. Ze ging over in den ongedrukten Catalogus der Brusselsche Handschriften: ‘Fragment concernant St-Amand.’ Waarschijnlijk heeft men ten andere gemeend, bij het opstellen van den veilingcatalogus, een fragment voorhanden te hebben uit het Leven van Sint-Amand, in 1365 te Brugge berijmd door Gillis de Wevel, en in 1842 door Blommaert op last der Bibliophilen in twee deelen uitgegeven.
L. Sch. |
|