Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEvangeline van Hendrik Wadsworth Longfellow
| |
[pagina 44]
| |
leert veel dingen aan 't volk,
en spreekt van Maria en Jesus.
Luide lacht aller herte vol vreugde,
of 't weent, als ze hem hooren.’ -
Schielijk en heemlijk ontroerd,
gaf Evangeline voor antwoord:
- ‘Laat ons gaan naar 't geloofsoord,
want 'k verwachte goed nieuws daar!’
Derwaard dreeven ze hun dravers
en bachten nen uitsprongGa naar eind(404) der bergen,
rechts als de zonne ging ondergaan,
hoorden ze 't zuchten van stemmen
en op nen weidegrond, groen en breed,
langs den boord van nen vloed daar,
zagen ze 't velddoek der Christenen,
't zendingoord van Jesuïten.
Onder nen machtigen eeke,
die te midden in 't dorp stond,
knielde de zwartrok, den hoofdman,
saam met zijn kinders. E godsbeeld,
vaste en hooge aan den boomstam,
en gansch overschaduwd met druivlaars,
keek met zijn stervende blikken
op 't volk dat omleege geknield zat.
't Was hun bidstede buiten,
en hooge, deur 't dikbegroeid boogwerk
van dat luchtdak, reezen te Godewaard
de avonddienstzangen,
die versmolten in 't zoete gesuizel
en 't zuchten der takken.
Zwijgend, met blooten hoofde,
zoo naderde 't reisvolk, en 't knielde
neêr op den gersvloer, en 't deed
ook meê, in die avondgebeden.
Eens dat het uit was met zingen,
en dat Gods heil ook gedaald was
daar, uit de hand van den Vader,
lijk 't zaad uit de hand van den zaaier,
ging de weerdige Wijman
traagzaam naar 't reisvolk, en zei hun
‘willekom’; - Met dat zij antwoordden,
monkelde hij minzaam, omdat hij
daar in het woudland, den huislijken klank
zijner moedertaalGa naar eind(405) hoorde, en
vriendelijk sprekende, leedde hij ze meê
naar zijn Wigwam, alwaar zij
rustten op stroovlecht en huiden,
| |
[pagina 45]
| |
en koeken van Mahizmeel nutten,
en hunnen dorst uit de waterflesch
van den geloofsbode laafden.
Alles was gauwe verteld;
en de zendeling antwoordde plechtig:
- ‘Noch geen zes maal ging 't zonnelicht op
en weêr onder, sinds hier ook
Gabriel, op dat stroovlecht,
waar heden de dochter wat uitrust,
't eigenste treurig verhaal zei!
Daarna stond hij op en trok verder!’ -
's Wijmans stemme klonk zacht,
en taalde met minzame goedheid,
maar zijn woorden nu, vielen op
Evangeline's gemoed, lijk
sneeuwvlokken, 's winters, in 't eenzame nestje,
als de vogels verhuisd zijn.
En de Godsman sprak voort:
- naar 't noorden vertrok hij!... in 't najaar,
als er het jachtgetijde uit is,
keert hij terug naar 't geloofsoord.’
Evangeline weêrtaalde, met
zoete en met smeekende stemme:
- ‘Laat mij hier blijven bij u,
mijn ziele is bedrukt en vol kommer.’
Zóó scheen het wijs, en wel voor eenieder:...
en vroeg in den morgen,
op zijn Mexikaansch ors,
met Indische leiders en maten,
trok Baselis naar huis,
en Evangeline verbleef daar.
('t Vervolgt)
|
|