Biekorf. Jaargang 11
(1900)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
[Nummer 2] | |
Winkeliers en handgiftenWAT hier volgt, is een bijzondere schets uit het leven van den kleinen winkelier, van den nederigen ambachtsman, en, in het algemeen, van al die, door hun werk en bedrijf, met zorgen en voorzienig zijn, door de wereld geraken. De gebruiken en gewoonten, hier aangehaald, zijn vooral in gang in de oude winkels, bij brave eenvoudige menschen, en ik wete stellig en vaste, dat zij te Brugge bijna algemeen zijn. De winkelier, de herbergier, en ieder kleine neeringdoener, die geene andere inkomsten en heeft, als het dagelijksch gewin en de opbrengst van zijnen handel en zijne doening, is van 's morgens vroeg beangstigd en bekommerd, of hij binst den dag wel en veel zal verkoopen. Daarom tracht hij en meent hij, bijna in alles, teekens en redens te vinden, waaruit hij het wel of slecht lukken van den dag kan voorzien en voorspellen. De winkelier aanziet het reeds voor een allerslechtst | |
[pagina 18]
| |
teeken, als hij 's morgens moeilijk zijne deur kan openen; maar meer belang en meer weerde stelt hij in te weten wie de eerste persoon is, dien hij op straat zal zien. Gelukkig zal hij zijn, ziet hij eerst mannevolk, bijzonderlijk mannen met koperen knopen, zooals soldaten, schadebeletters, enz... Het zal integendeel slecht zijn, als het vrouwvolk is... Komt dit misschien hier door, dat het meest vrouwen zijn, die - volgens het volk - met de tooverkunste bemoeid zijn? Daarna komt geheel natuurlijk de vrage: wie zal de eerste in mijnen winkel komen of, - in andere woorden, - wie zal mij handgiften? Wie zal mijne handgifte zijn?Ga naar voetnoot(1) De handgifte! Zij speelt toch zulk eene groote rol in het leven van den winkelier! Doet hem erover vertellen, en hij zal u vol overtuiging spreken over de tooverkracht, die erin besloten ligt. De handgifte is het, de handgifte meest en vooral, die moet en zal beslissen of de dag zal goed of slecht zijn voor het verkoopen. En zij gelooven eraan vastelijk; zij zullen u voorbeelden geven, zij zullen u spreken van hetgeen zij zelf ondervonden en tegengekomen hebben; zij noemen u de personen op, die goed of slecht zijn van handgifte. Die handgifte heeft invloed op eenen geheelen dag, op eene gansche weke, eene maand, een jaar. 't Is nieuwdag! Wie zal de eerste naar den winkel komen? Dit is de vraag die de bekommerde winkelier, verscheidene dagen nog voor het begin van het nieuwe jaar, | |
[pagina 19]
| |
aan zijne huisgenooten stelt; en hij spreekt sommige menschen af, die als goed gekend staan, en zal hun zelfs drinkgeld geven, opdat zij zouden vroeg, geheel vroeg komen. Ziet hier nu een wonder voorval. In eenen winkel van Brugge had deze, die op nieuwdag eerst aankwam, gezeid: Veel verkoop vandage. Wat was er gebeurd? Dien dag verkocht men geheel wel, maar de volgende dagen en het gansche jaar door verging het allerslechtst. Mist dus niet, en zegt: Veel verkoop binst dit jaar. Evenzoo beslist de handgifte over eene gansche maand en weke, en hierover hoorde ik iets verhalen, zoo wonderlijk dat het bijna onmogelijk schijnt. Alle maandagen moest een vrouwken, dat goed van handgifte was, naar eenen ijzerwinkel gaan, en daar? Zij moest een stuk geld geven, niet om wat te koopen, maar om te handgiften. Iederen keer kreeg het vrouwken tot belooning een meerder stuk geld weder. Dat is volslegen waar; ik heb het van geloofsweerdige en wel wetende menschen hooren vertellen. Verders wordt er nog met het beginnen van iederen dag op de handgifte gesteund en gerekend; sommigen zelfs letten er 's middags op om het overige van den dag goed of slecht te voorspellen. Anderen drijven het nog verder. Kleine, maar voorzichtige en wijze winkeliers tellen op wat zij in den dag winnen en verdienen. Aan dien kalant winnen zij vier centiemen, aan eenen anderen vijf of zes. Zorgvuldig wordt dit alles te zamen gerekend. Komen zij nu aan 0,13 fr. winst, 1,13 fr.; of aan een getal waar 13 inkomt, zij zullen dit met tegenzin opteekenen, want, meenen zij, lang zal het duren eer er nog iemand in den winkel zal komen, en lang zal dit ongeluksgetal daar staan. Nog voor die optelling: komen zij aan één of twee franken winst, dan valt er wederom op te letten. Is hij, die den tweeden of den derden frank winst begint, goed van handgifte, dan zal men spoedig den volgenden frank winst verdienen... anders niet. | |
[pagina 20]
| |
Wie is er goed van handgifte? Dat weet men maar door ondervinding. In het algemeen nochtans zijn deze als slecht aanzien, die het geld, dat zij voor hun goed moeten geven, schijnen te overjeunen, niet geern te geven. Slecht van handgifte zijn ook de slechte betaalders, de plakkers, die uitstellen van betalen. Anderen en zijn niet goed, zonder er de minste schuld in te hebben, en daar en is niets tegen te doen. Bij het volk houdt men het voor eene eer als goed van handgifte gekend te zijn, en men is er fier over. Dit gebruik van den winkelier, dat zoo eigenaardig en wonderlijk schijnt, is maar eene vertakking van die algemeene doen- en handelwijze, die wij te allen tijde, niet alleenlijk in Vlanderen, maar in alle landen tegenkomen. Het is dezelfde drift en begeerte om in de toekomst den uitslag van eene onderneming te lezen; die begeerte die in aller hert zooveel te heviger opdaagt, als dat eene zaak van grooter belang is. De Heidenen gingen in moeilijke omstandigheden bij hunne goden en priesters om raad en hulpe, of vervolgden de vlucht der vogelen om hunne voorspellingen te doen. Tot het niezen toe was een teeken van heil en geluk, wanneer het niezen voorviel, terwijl men van iets sprekende was. Zoo vinden wij in den derden boek van den Anabasis, dat Xenophon aan de tienduizend Grieken over den aftocht sprak en de middels van redding. Maar bij het uitspreken van het woord: Redding: niest er iemand, πτάρνυται τις, en allen, Xenophon aan het hoofd, vallen plat ten gronde om Zeus, die door dit geluksteeken zijne hulpe beloofde, te aanbidden, te bedanken, en hem allerhande beloften te doen. Bij ons, ten anderen, bestaat er iets dergelijks. Als iemand niest, terwijl hij spreekt, zoo zegt men dat hij waarheid spreekt: ‘het is beniesd,’ en, gelijk de Heidenen zeiden: Ζε̂υ σωσον, zoo zegt men bij ons nog, ten minste het mindere volk: ‘God zegene U.’ Zoo weet iedereen nog dat de ekster een ongeluksvogel is, dat eene steertster onheil voorspelt; het huilen van eenen | |
[pagina 21]
| |
hond gedurende den nacht wijst aan dat, in 't korte, een mensch in het gebuurte zal sterven. Die gedurig iets hoort, als het tikken van een uurwerk, moet hem aan ongeluk verwachten, en die eenen spiegel breekt, brengt zeven jaren onheil in huis; die eenen stoel draait, jaagt het geluk weg.... enz., enz.. De winkelier, die in zijnen kleinen handel, zijn brood en bedrijf vindt, zoekt dus ook teekens op, die hem het wel of het slecht varen zullen voorspellen, en, noch door lachen of spotten, noch door spreken en bewijsvoeren zult gij hem van de ongerijmdheid zijner handelwijze kunnen overtuigen. Karel Klepperman, zoo verhaalt ons Mevrouw CourtmansGa naar voetnoot(1), ging met zijne moeder leuren in het omliggende van Brugge. Zekeren morgen, geheel vroeg, verkochten zij wel in de boerderij van Vinck. Karels moeder was verheugd: wij zullen een goeden dag hebben, zei zij, wij zijn wel gehandgift. Maar Karel, die in zijnen vrijen tijd veel gelezen had, zei aan moeder: ‘de dagen, die het schoonst beginnen, eindigen soms het slechts, en zoo is het ook met des menschen leven: de eene begint arm en ellendig, en eindigt gelukkig, terwijl anderen, die in weelde geboren zijn, als ellendelingen sterven.’ Karel wilde bewijzen dat, niettegenstaande eene goede handgifte, het gebeuren kan dat men niet veel en verkoopt; maar dan nog vinden zij redens en uitleg, en antwoorden: Het ware nog slechter geweest, hadden wij eene slechte handgifte gekregen. Dit bijgeloovig gebruik hebben zij van hunne ouders afgeërfd en, gelijk zooveel andere, is het in hun wezen ingegroeid en ingeworteld, en moeilijk zal men het uitroeien. Daarbij, is het niet waar dat een geneesheer, een advokaat enz. met ware aandoening zijn eerste loongeld, zijne handgifte ontvangt en beziet? De winkelier van zijnen kant, maakt een groot kruisteeken, met het stuk geld, daarmede hij gehandgift wordt. | |
[pagina 22]
| |
De uitvinder Fulton had een stoomschip, - dan eene nieuwigheid nog, - verveerdigd en op de Hudsonrivier tusschen New-York en Albany eenen vervoerdienst ingericht. Op zijne eerste reize had niemand het gewaagd op het vervaarlijk vierspuwend schip te komen; maar bij de terugkomst had hem een reiziger aangeboden. ‘Als de prijs, die er op stond, betaald was, bleef Fulton mijmerend staan zien op het geld, dat op zijne handen lag. - Is het misschien niet juist? vroeg de reiziger. - ‘Ja, ja,’ antwoordde Fulton, in wiens oog een traan glinsterde, ‘maar ik stond te denken dat dit de eerste loon is van mijnen langdurigen zuren arbeid.... Waarlijk! Ik zou wel de handgift met een glas wijn begieten, maar ik ben er te arm toe.’... Doch het was eene goede handgifte! ‘Fulton en deze reiziger kwamen malkander vier jaren later tegen, en toen ontbrak er de wijn niet om deze aandoenlijke herinnering te vieren; ondertusschen was Fulton's fortuin gemaakt!’Ga naar voetnoot(1) Aan alle winkeliers wensch ik altijd eene even goede handgifte! L. |
|