komen, en al schudden en rondsmijten met haren greep bekeek zij het bijna zonder ophouden. Zij en had er geen de minste kennisse aan, zij en had het nog nooit gezien. Zij moest bijna lachen, in al haar verdriet, om de aardige doeninge van dat ventje.
Als dat manneke nu bij haar kwam, glimlachte het en groette, maar, zoo aardig, dat 't meisje er van verschoot, zonder wel te kunnen zeggen waarom.
‘Dochter,’ sprak het, ‘gij zijt hier alzoo aan 't werk, terwijl de andere meisjes van het dorp volop aan 't feesten zijn.’
‘'t Is waar vriend; maar ik en ben geen meesteresse, 'k ben eenvoudige dienstbode, en met te doen wat men mij oplegt, ben ik streke; als ik hiermêe gedaan krijge, zal ik ook nog gaan, al ware 't maar voor een uurken.’
‘Gedaan krijgen, meisje, gedaan krijgen,’ zei het manneke al grijnzen in zijnen baard, ‘de zonne zal reeds onder zijn, eer gij hier mede zult gedaan krijgen, en bijgevolg zal de feeste zijn van bezijds uwen neuze; maar wilt gij met mij overeenkomen, ik verzeker u, dat gij binnen eene ure reeds op de feeste zult zijn, 'k heb ginder in den bosch vele makkers, die op mij wachten, ik zal ze roepen en, in een twee drie is het werk af en gedaan, wilt gij?...’
‘Van welke overeenkomste wilt gij spreken?’ vroeg Grietje een weinig verlegen, ‘ik en ben maar een arme dienstbode.’
‘Oh! ik en zal u niet lastig vallen,’ zei 't manneken, en zijne twee kleene oogskens schitterden, en zijn leelijk gezichte wierd afschuwelijk, ‘ik en vrage noch geld noch goed, ik en vrage alleenlijk maar, dat het eerste, dat gij morgen nuchten zult binden, voor mij zou zijn.’
De dochter dacht, 't eerste dat ik morgen zal doen, is strooibinden; als 't maar dat en is, een bondel strooi, 't en kan niemand schaden; 'k zal maar toeslaan.
‘En wel, 't is goed!’ zei zij, ‘gij zult het hebben; maar het werk moet zoo rap mogelijk, en wel gedaan worden.’
‘Gij zult tevreden zijn,’ sprak dat aardig gedraaisel en zijne oogskes blonken van blijdschap.