Biekorf. Jaargang 10
(1899)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
beeldende kunsten leerden; 't is genoeg geweten dan de Spanjaards in die kunsten doordrongen waren van de gedachten, en de strekkinge volgden der Vlaamsche school. Luiz Moralès, een der eerste, was volgeling der schilders Van Eyck, Vander Goes en Vander Weyden. Luiz Juarez, Baltasar de Echave, die later leefden, geven in hunne gewrochten duidelijk den stempel weer van Rubens'school; zoo komt het dat een der roemrijkste Mexicaansche schilders, een inboorling van Oaxaca, bij name Miguel Cabrera, die in de zeventiende eeuw leefde, zou mogen leerling genoemd worden van den grooten Rubens. Sedert dien tijd, ongelukkig genoeg, is de gedachte en de richtinge der Vlaamsche school, in Mexico verloren gegaan. Alzoo omtrent spreekt een Mexicaansch dagblad, ‘The Evening Telegram’. Dan voegt het erbij: ‘Mochte de Mexicaansche kunst tot de gedachten van Rubens weerkeeren; 't ware een groote stap vooruit van bekroonde leerlingen naar de twee Vlaamsche scholen van Antwerpen te zenden, om hunne studiën te volledigen. Die scholen zijn, beter als 't is gelijk welke, geschikt voor de Mexicanen, als men hunne hoedanigheden en hunne gebreken nagaat, in zake van kunsten. Romen en dient geenszins voor de Asteêken, Parijs evenmin, Berlijn en is niet beter. Weenen komt meer overeen met de kunstbegrippen der Mexicanen.... Maar te Antwerpen zullen onze jongelingen de ware gedachten vinden, best dienstig voor hun land, en voordeeligst voor hunne opleiding.’ De houtbeeldhouwkunste, waarin de Mexicanen bijzonderlijk uitschijnen, schijnt de leidinge en den aanleg gevolgd te hebben van 't kunstsnijwerk van Verbruggen en van Arthur Quellin. IN ‘Het Vaderland, 's Gravenhaghe, 8 Februari 1899’, en in het ‘Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhaghe, 8 Februari 1899’, wordt verslag gegeven over eene voordracht, die Pol de Mont hield, te 's Gravenhage, voor de leden van 't gezelschap: Oefening kweekt kennis. Pol de Mont sprak over den schrijver van Rijmsnoer om en om het jaar, en las verscheidene stukken uit dit en andere werken van Guido Gezelle. Op den 10sten van Schrikkelmaand 1899 ontving Pol de Mont eene briefkaart uit 's Gravenhage, met de volgende niemare:
Amice,
Van mijn boekverkooper heb ik vernomen dat alle voorhanden exemplaren van Guido Gezelle, na uw voordracht, zijn uitverkocht. Dit te weten zal u genoegen doen. Na vriendsch. handdruk, uw F.L. | |
[pagina 79]
| |
IN het maandblad: Archives Belges: Revue critique d'Historiographie nationale, is eene beoordeelinge verschenen over het boekwerk, Poperinghe en omstreken, van Eerw. Heer Opdedrinck. Die beoordeelinge, geschreven door hoogleeraar G. Kurth, komt ten volle de beoordeelinge staven, die laatst in Biekorf verscheen. De geleerde en alomgekende geschiedeniskundige leeraar, uit de hoogschole van Luik, schrijft, onder andere, 't gene ik voor onze lezers hier verdietsche: ‘De bronnen, daar de heer Opdedrinck voornamentlijk aan geput heeft, zijn de boeken van drie schrijvers uit dien tijd, en de handvesten der stad Poperinghe, ten deele nog bewaard voor 't gene de XVIde eeuw betreft. Hij heeft ze weten te nutte te brengen, en er gebruik van te maken, om de geschiedenisse der veertig laatste jaren der XVIde eeuwe, te Poperinghe, te boeken, geschiedenisse, die wel levendiger zou kunnen geschreven zijn, maar toch niet nauwkeuriger.’ En verder besluit de hoogleeraar: ‘Ten slotte zullen wij zeggen, dat dit kleen boekwerk, liefelijk gedrukt, met zijne schoone lijste van eigennamen, vele zal bijdragen tot de kennisse van de geschiedenisse der XVIde eeuwe. Moge de schrijver menigen navolger vinden onder de vlaamsche geestelijkheid.’ Na zulk eene beoordeelinge, uit de penne van zulk eenen man, mag Eerw. Heer Opdedrinck gerust wezen; zijn werk heeft burgerrecht verkregen onder de geschiedenisboeken onzer tijden. | |
Vrage - RoozenhoedIN 't West-Vlaamsch Idioticon van deken De Bo zaliger leest men: ‘Vontekroon, v. vklw. vontekroontje. Een kransken van gemaakte bloemen, dat, in sommige plaatsen door de zorg van den koster, op het hoofd gesteld wierd van 't kindje, hetwelk eerstens na de vontewijding is gedoopt geweest. Zulke vontekroontjes worden in eenige huisgezinnen als eene duurbare gedenkenis bewaard eene eeuwe lang.’ Zeer eerweerde Heer grootvicaris Ern. Rembry zegt in zijn werk: ‘St-Gilles, sa vie, ses reliques, son culte en Belgique et dans le Nord de la France’, op blz. 109 en 110, dat men in vele plaatsen van Vlaanderen, en voornamelijk te lande, op de processiedagen, koorden spant waaraan men roozenhoeden hangt. Zeer Eerweerde kan. Ad. Duclos, getuigt ook dat eertijds dit gebruik in Vlanderen veel in zwang was en dat het ten huidigen dage (1879) nog in vele plaatsen en namentlijk te Brugge, te Veurne en te Poperinghe, te vinden is. Zijne getuigenisse kunt | |
[pagina 80]
| |
gij vinden op blz. 351 van den boek die voor hoofdinge draagt: ‘Annales de la Société d'Émulation; quatrième série, tome 3me.’ Te Nieuwpoort zag ik op de laatstgeleden lotinge (1899), jongelingen die met gemaakte bloemen en wel meest met roozen gepint, ten stadhuize kwamen; een onder hen had zijnen hoed opgetooid met eenen krans van roode en geluwe roozen, andere droegen een roozensnoer, dat van de rechtere schouder over borst en rugge onder den slinkeren arm toegeknoopt hing. Men beweerde mij dat dit gebruik in Veurnambacht nog vele in zwang was, en dat destijds het kleur van de bloemen of linten de gezindheid van de lotelingen te kennen gaf. Wie van de geachte lezers van Biekorf, of van andere liefhebbers weet er daar nader en beter bescheed over? Alle inlichtingen die men over die roozenhoeden, vontekroontjes of bloemtooisels, enz. enz., kan inwinnen, 't zij ze geboekt zijn of nog voortleven onder het vlaamsche volk, gelieve men te verzamelen, en ze welwillend in te zenden naar C. Delaere, onderpastor te Nieuwpoort. Men gelieve zoo nauwkeurig mogelijk, het gebruik en zijnen oorsprong te beschrijven; de plaatse, de streke of het geweste aan te stippen waar het nog in zwang is, en de boeken en geschriften aan te teekenen waarin eenige bijzonderheden diesaangaande vermeld staan. C.D.L. OP een doodbeeldeken van 't jaar 1829 staat er al den eenen kant: Sondagh van Sexagesima.
Van den Zaeder.
Daaronder eene print, eenen zaaier verbeeldende en vogels die 't graan komen opeten. Onder de printe staan de volgende verzen: Ghebedt
Godt, 'k wensch dat u saeykens vielen
In goey aerde van myn ziele,
En ick bid, dat gy belet
Dat 't gevogelt 't saet niet et.
Geeft, dat sy daer wortel schieten
Ende vruchten magh genieten,
Vruchten seg ick hondert faut,
Dat is 't dat myn ziel betrouwt.
Amen.
25 J. Huberti, excud. |
|