| |
| |
| |
[Nummer 24]
| |
Nog een oud Passieboeksken
(Slot).
DE schrijver heeft zijn werk in drie deelen gesplitst: eerst handelt hij ‘van den diepheit des lichameliken lidens Cristi, en der bitter droefnissen siins godlijken siels.’ Daarna zet hij ‘regulen ende manieren van oefeningen, int gemeyn.’ En in 't derde deel staan oefeningen in 't bijzonder over geheel het lijden Jesu. ‘Elc capittel is ghedeylt in sijn articulen, ende bi elc artikel een oefninge ende een gebet.’
Eenige aanhalingen uit ieder deel zullen den lezer overtuigen, meene ik, van den deugdelijken inhoud des werks, en hem een gedacht geven van den aard der overwegingen, oefeningen en gebeden.
In het eerste deel dus wordt breedvoerig bewezen, volgens de HH. Vaders en de doctoren, dat Jesus meer geleden heeft dan eenig ander mensch. ‘Crisostomus seit dat al tgene dat God gemaect heeft door miraculen is veel beter ende costeliker dan dat hi gemaeckt heeft
| |
| |
door den loop der naturen. Alst bliict van den wijn de Cristus verwandelde uuten water: want dien was beter dan al den wijn die ye op wijnstoc ghewassen is oft wassen sal. Ende dat broot dat God vermenichfuldichde was beter dan al dat broot dat ye geweest is oft comen sal. Want Jesus so wonderlic boven naturen door so onbegripeliken mirakel gemaect ende ontfangen is, door de crachte des heiligen geests int alderreinste ende onbevlecste lichaem Marie; so is hi geweest puerder, edelder ende teerder van complexie dan alle die menscen der weerelt. Ende hoe een teerder, edelder, puerder van complexie ende levendiger van sinnen ende in voelen is, hoe hi groter pine ende scerper quellinge lijdt als hi gepiint wort.’ Deze voorstelling wordt dan door voorbeelden nader toegelicht, bij zoo verre dat onze Minrebroeder tot het besluit komt, dat ‘Jesus teerder was onder siin voeten, dan eenich mensce in siin ogen!’
Eene andere bewijsvoeringe: ‘Cristus heeft alle zijn wonden, pinen ende weedeu sijnre gequetste of geslaghen leden heel ghevoelt int gemeine ende elc bisonder. In ander menscen en ist also niet. Want heeft een mensce V oft VI wonden, de wonde daer hi de meeste pine in liidt, die voelt hi meest, ende daer beclaecht hi hem meest af, soo dat hi die ander wonden niet oft lettel acht. Een mensch die tantsweer oft dat voetevel heeft, al heeft hi ander quetsinghe in ziin lichaam, hi sal dat vergeten of cleyn achten, door die grote weede die hi voelt in zijn tanden oft voeten... Want hangende int cruce, hadde Jesus lastige pine in zijn uutgerecte leden, ende bisonder in zijn doornagelde handen ende voeten; hoewel die piene onsprekelic ende onmaetelic was, nochtans voelde hi volcomelic int alderhoechste elck quetsinge van siin gebenedide hooft bisonder, ende elcke quetsinge sijnre geesselingen, ende elcken slach, die si hem gegheven hadden, bisonder.’
Het volgende is recht eigenaardig: ‘de vermaledide Joden... sijn siele ende leven sochten, opt alderwreetste, in alle plaetsen oft leden, daer eens mensche siele in mach zijn. Want onder de natuerlijcke meesters, ende onder de doctoren waren versceiden opinien, waer des
| |
| |
menschen siele principalic in is. De sommige, als Plato ende siin navolgers, seiden dat de siele principalic is int hooft, om seker merckelike reden die si daertoe hebben. Die sommige, als Aristoteles ende sijn navolgers, seggen dat de siele principalick int herte is. Die zommige seggen, dat die siele int bloet is, ende bewisen dat metter heiliger Scrifte. Want Levi. XVII staet: Die siele van alle menscen ende dieren is int bloet. Die sommige seggen, als S. Augustijn, XVI de Trini. dat de siel int heel lichaem is gheheel, ende in elc deel des lichaems geheel. Dit is die warachtichste opinie, maer dit te bewisen en is de materie niet. De Joden ende die heydensce ridders van der Joden wegen, sochten Jesus siel op dese voorscreven steden, opt alderwreetste, omdat si ymmer seker souden zijn van Christus doot, ende dat de siele ymmer uut zijn lichaem soude zijn. Och hoe wreedelic sochten si sijn siele in sijn gebenedide hooft, dat den voorleden nacht ende dach so menige swaren slach ontfinc, ende bisonder doen si de scerpe doornen crone daerin dructen, ende dat gewonde hooft so ongenadelic sloegen. Hoe wreedelic sochten si zijn siele in al sijn lichaem, so dat vanden hol sijnre voeten, tot dat opperste sijns hoofts, geen gezontheit in hem en was, ende bisonder, doen si hem so vervaerlic uut recten op dat hout des cruys, so dat al sijn leden gingen uut haer juncturen, ende al sijn senuen ende aderen daerin verscricten. Och hoe wreedelic sochten si Jesus siel in sijn bloet, als in sijn geesselinge ende croninge, ende bizonder als si sijn heilige handen ende voeten met plompen nagelen doorsloegen, daer die aderen, die dat bloet tot al den leden draghen, meest te samen comen. Ende ten lesten, omdat si ymmer seker souden zijn, dat zijn siele uut sijn lichaem was, doe hi doot aent cruice hinc, so lieten si sijn herte openen met een spere, oft die siele daerin ghescuylt mocht hebben. O verwoede rasende nidicheit der dulle hongherighe wolven, tegen dat onnosel lam
Jesum, wie can bekennen die menichfuldicheit ende tgetal van al sijn seericheden, pinen ende quellingen die si hem uut haer rasende nijdige wreetheit aengedaen hebben.’
| |
| |
In het tweede deel komen de regels der oefeningen op het bitter Lijden. Want ‘in alle consten sijn regulen, daer de meester sijn werc na regulen ende schicken moet; een constenaer de gaet buten de regulen sijnre consten, sijn werck en dooch niet. Hoeveel te meer moeten daer regulen sijn in die aldermeeste conste, als in die oefeninge des lidens Christi.’ Alzoo moet de godvruchtige ziel eerst hare zonden beweenen, ootmoedig zijn, niet wantrouwig, alle zinnelijke liefde van kante stellen, enz.
Het derde deel, bevattende, benevens de geschiedenis des geheelen Lijdens, de eigentlijke overwegingen of meditatiën, begint met aan te wijzen hoe elkeen, volgens zijnen staat, de bijzondere oefeningen kan verrichten. Die den godvruchtigen man zou aanhooren en zijnen raad volgen, kan maar moeielijk tijd overhouden om eenige andere geestelijke oefeninge te doen dan deze op het bitter Lijden Christi. Hedendaags maken de goede zielen deel uit van alle mogelijke broederschappen, en velen en vonden geen gelegenheid om O.H. Lijden te overwegen, toen gelukkiglijk de wekelijksche kruisweg verspreid wierd! Onze godvruchtige schrijver zou willen dat men het geheele Lijden alle dage rijpelijk overwege; maer iedereen heeft daar den tijd niet toe, en daerom verdeelt hij de oefeningen in 7 dagen, zeggende wanneer elk artikel overwogen moet worden, b.v. ‘des sondachs na die maeltijt, als men die spijse wat verduwet heeft.’ En: ‘smorgens, als hi uut sinen slape ontspringet oft opstaen wil, dan sal hi met een diep suchten sijns herten, ende met tranen, indien hi se crigen can, seggen oft dencken: Och waer heb ic ghister avont mijn alderliefste, uutvercorenste, ellendige brudegom gelaten!’ Die 's nachts twee of drie uren met Jesus waken wil ‘die moet tsavonts bi tide slapen gaen.’ Nochtans weet de schrijver dat ‘men veel menscen vint, die luttel tijts hebben, als dienstmaechden, knapen, arm vroukens die veel kinderen hebben, arbeytsluden, ende ander.’ En daarom ‘mach een ygelic sinen staet mercken.’
Hier volgen nu eenige overdenkingen en oefeningen.
| |
| |
‘Judas heeft Jesum vercoft, ende die Joden hebben Jesum gecoft, ende geen van beyden hebben Jesum ghevonden; maer ghi, kersten, hebt Jesum gecregen: Jesus hoort u toe, ende niet den Joden. Ende bedroeft u tot een medeliden, dat u heer, u God, die dat opperste ghoet is, in wien alle scatten der godliker mogentheit, wijsheit ende goetheydt besloten is, ende alle rijcdom der werelt hem toe behoort, om dijnen wil dus wilde geacht worden..... Ende merct dat Jesus noch te cope is, daerom, soe hem Judas boselick vercoft heeft ende die Joden nidelic hem gecoft hebben, arbeit ghi hem uut liefden te copen, ende offert hem u herte ende al de crachten uwer sielen, want, boven al dat is, en begeert hy niet liever dan u herte so hi selve door den wijsen man seit: kind, geeft mi u herte.’
Na verteld te hebben ‘van dat si Jesus aensicht decten, ende hem so deerlick sloegen,’ zegt de schrijver aldus voort: ‘Och wat soudt ghi doen, oft ghy dit saghet; soudt gi u niet setten voor uwen bruygom, seggende: och en wilt doch minen heer ende Godt niet meer quaets doen. Siet, slaet mi ende doet mi dat ghi hem doen wilt ende en doet doch die alderbeminste mijns siels dusdanigen grooten onrecht niet.’
‘Doen haer voorvaers in Egipten waren, onder bedwanc van Pharao, so ginc opten paesnacht die engel Gods, ende sloech, al Egipten dore, die eerste geboren, ende bewaerde die kinderen van Israhel. In die gehogenisse plegen die Joden, bi dat hoochtijt van Paesscen, sommige die ghevangen, ende de doot verdient hadden, te dooden, ende een die de doot verdient had, quijt te laten.’ Zoo wordt uitgelegd waarom de Joden tweeledig vragen, de dood van Jesus als beeld der Egyptenaren, en het leven van Barabbas tot gedenkenis van de verlossing der Joden. ‘Wat was dat anders geseit, dan: doot den genen die de doden verwect, ende laet den moordenaer leven, opdat hi meer levende menscen dooden mach.’
Sprekende van de zeven woorden die Jesus sprak, toen hij aan 't kruis hong, doet de schrijver de volgende
| |
| |
vergelijking: ‘Als coninc Saul, die metten bosen geest beseten was, van den selven gequelt wert, so speelde David op sijn herpe, ende dan had die coninc Saul so veel te lichter. Bi desen coninck Saul soo verstaet men dat menscelike gheslachte dat van den duvel beseten was, ja den duvel eygen was...... Mer doen die stercke David, die een strijtbaar man was, sterck van macht, wijs, ende scoone van lichaem, daer die heer mede was, daer Jesus bi verstaen wort, genomen hadde die herpe des h. cruys, ende sijn leden daerop uutgerect sijn als die snaren in een herpe, ende heeft daer also soetelick op gespeelt, ende die snaren so soeten geluit gegeven hebben in die VII woorden die Jesus aent cruys gesproken heeft, dat haer geluyt is gegaen boven alle hemelen... ende beneden tot int diepste der hellen, so dat het menschelic geslachte te lichter heeft gehadt... O soete, stercke ende scoone David, Jesu Criste!’
‘Siet nu die schickinge des lichaems van dinen beminden bruigom, ende ghi sult noch meer onsteken worden tot liefde. Hi heeft sijn hooft geneicht om u te cussen, sijn armen uutgerect om u te omhelsen, sijn handen doorslagen om u mildelic te geven wat ghi van hem begeert, sijn herte gheopent om u lief te hebben ende om u daerin te verhoeden voor al dye gene die u vervolgen, sijn voeten gevesticht aent cruce, om bi u ende in u eewelic te bliven, ende heel sijn lichaem uutgerect ende doorwont om hem selven al geheel u te geven. Och Jesus mocht wel segghen: mijn liefde is sterck als dye doot.’
‘Gaet tot hem met diepe ootmoedicheit, ende laet u duncken dat ghi daer tegenwoordich sijt, ende met gebogen knien, ende met een doorwont herte, stort overvloedige tranen, omhelst uwen lieven bruygom, wascht dijns ghesontmakers soete aensicht met u tranen, dat si met haer stinckende snot ende quijl hadden ontreynicht!’
Meermalen valt de godvruchtige man hevig uit tegen de venijnige Joden, die hij wolven, honden noemt: 't Waren vermaledijde boeven, zegt hij ook, want: ‘die
| |
| |
devote vrouwen hadden Cristo gecoft van den alderbesten wijn, opdat sijn herte daer mede gelaeft soude worden. Maer die vermaledide boeven droncken den wijn uut, ende mengden wat wijns met edick, galle ende myrre, ende gaven hem dat, seggende: Jesu ghi sijt moede, laeft u herte eens!’
Vele schoone gebeden komen aan 't einde van de artikelen: hier één ter gelegenheid van het woord sitio, ik heb dorst. ‘O gebenedide Jesu, de, hangende in den cruyce, uut overvloedige uutstortinge dijns dierbaren bloets, ende uut swaren last uwer ellendiger pinen, naetuerlicken dorst gehadt hebt, ende uut vieriger liefden meest dorste om dat werc onser verlossingen te volbrengen, ic bid u, verleent my, dat ic altijt mach dorsten na u, de sijt een fonteine des levendige waters, so dat ic u met ganser herten lief mach hebben ende metten monde moet beliden, dancken ende loven, ende die liefde des herten van buiten metten wercken bewisen. Ende verleent mi dat ic u duechdelic ende verdienstelic mach offeren wijn der ewiger devocien, gemengt met mirre des warachtigen stervens ende uitgaens mijn selfs, ende met galle der wercken van penitentien. O soete Jesu, ic bid u dat ic den kelc dijns bitteren lidens met compassie ende navolginge mach vlijtelijc aentasten, ende met begeerten drincken, opdat mijn siele altijt na u dorsten, ende al dat der werelt ende den lichaem genoechlijc is, bitter mach sijn, ende dat der werelt ende den vleesce bitter is, genoechlijc mach sijn, ende dat ic hierna mach getelt worden int getal der saliger sielen, de met u bloet verlost sijn. Amen.’
Na dit schoon gebedeken godvruchtig opgezegd te hebben, zal de lezer te beter gesteld zijn, is 't te peizen, om overtuigd te wezen dat ‘de seer verlichte broeder der provincie van Colen’, wiens naam ons niet bewaard en wierd, een schoon Passieboeksken gemaakt heeft.
K. Van Houtte
|
|