Nog vlaamsche woorden en spreuken
Achter uw haar draagt ge een' paruike, en achter een' paruike ne gesfak: ge zit (of ligt) ton onder een groene sargie.
Daar en is geen koorn zonder kaf: geen menschen zonder gebreken.
't En gaat niet blaren, 't en zal niet verbrand zijn, 't en zullen geen blaren op komen.
Leeg vel rekt wel, en dikke stokken slaan wel.
Hij zat daar lijk een zintje: hij en had geen eentje te tellen.
Hout dat heel in blomkes gegroeid is: 't Is geweefeld en geronst.
Hij kan dat zeggen dat het nog een aanzichte gelijkt, dat het nog entwat beteekent: hij kan er nog een aanzichte aan geven.
't Is een schijvermutse van een meiske, ne wildentop, een lichte dante.
Hij en onthoudt maar van ten twaalven tot den noene; hij heeft een memorie lijk een konijnesteertje.
Als 't avond is of noene,
de leêgaards hebben 't al te doene.
Kunt gij uw vleesch niet dragen,
geeft het den hond te knagen.
Hij is geheel buiten zijn smitte of smette.
't Komt op het einde nog al te rechten.
Hij weet dat op zijn duimken.
Als er iemand geld laat vallen: g' en moet uw geld niet zaaien, 't en zal niet uitkomen. - Als het geld maar op den vloer en valt: 't en valt in geenen steenput ('t en valt niet verloren).
geraakt gij de wereld rond.
Zulk een ei, zulk een jong;
zulk een scheutje, zulk nen tronk.
Alle dage een draadtje gesponnen,
is tenden 't jaar een hemdemouwe gewonnen.
Die geen kleentje en begeert,
Goed begonnen, is half gewonnen.