Biekorf. Jaargang 9
(1898)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Kerlistoch en de Kerels van VlaanderenDE heer Hub. Van Houtte heeft over eenige maanden een werkje uitgegeven dat voor titel draagt: Les Kerels de Flandre. Contribution à l'étude des origines ethniques de la Flandre (Louvain, 1898, in 8o pp. 78), en waarin hij tracht te bewijzen dat de Kerels van Vlaanderen vóór de XIVde eeuw als afzonderlijke volksklas nooit maar bestaan hebben in de inbeelding van den geschiedenisschrijver Kervyn de Lettenhove en van zijne naschrijvers. Bij het wederleggen dezer meening, ontmoet de schrijver noodzakelijk de verschillige bewijsredenen aangehaald door Kervyn, en onder andere de Kerlistoch. Luister naar wat hij over dit punt zegt (blz. 38). ‘Quant au Kerlistoch ou tribut levé sur les Kerels, dont il est question dans une charte de 1233, il faut reconnaître qu'ici M. Kervyn a joué de malheur. Il s'est basé sur le texte publié par Warnkoenig, lequel s'en rapporte lui-même au recueil de chartes de Godefroy (V, p. 472). Or la copie de cette pièce a été faite d'une manière très défectueuse. Ainsi le mot qui nous intéresse a été écrit Kerlistoch alors que la pièce porte Kerslistoch. Godefroy a oublié la lettre s qui suit la lettre r. Aucun doute n'est possible sur la lecture de ce mot. La pièce, qui est un original avec sceau, repose aux archives départementales du Nord à Lille (Archives civiles B. 37 (carton) 3e pièce. Inventaire Leglay et Desplanque). Une copie de cette pièce se trouve dans le cartulaire oblong de Flandre (Inventaire B. 1569). Il y est encore écrit Kerslistoch. Il n'est donc certainement pas question dans ce mot étrange de Kerels ou Karls.’ En, in eene verzending, voegt hij er bij: ‘C'est à Mgr. Dehaisnes, le savant archiviste de Lille, que nous devons ce renseignement inédit. - Nous avons cherché à | |
[pagina 314]
| |
élucider le sens de ce mot. Aucun glossaire n'en parle. Seulement le contexte nous aide à l'éclaircir: “in fractione dicarum quae teutonice Kerslistoch dicuntur.” Le Kerslistock est donc soit la fractio dicarum ou repartition de l'impôt, soit les “dicae” ou redevances elles-mêmes. Ne pourrait-on pas y voir le correspondant du Kerbstock ou Kerbholz allemand que Grimm traduit par di-ca, taille et talea. (Der Kerbstock war das älieste dienst-und Pachtregister... vo Kerbstock). - Ce mot appartient aussi au vocabulaire moyen-neerlandais: voir Verwys et Verdam: Middelnederlandsch Woordenboek, 's Gravenhage, depuis 1882, vo Kerfstoc. - Ce qui semble confirmer notre manière de voir c'est que le Kerslistock vise une attribution du prévôt de S. Donaat. Or nous savons que celui-ci exerçait, comme chancelier de Flandre, la fonction de receveur des revenus du comte: Gachard, Inventaire des archives des chambres des comptes, t. I, p. 335.’ Op mijne beurt heb ik willen eene poging wagen om de oplossing van den Kerlistoch nog een stapke te doen vooruitgaan. De lezer zelf zal oordeelen of ik erin gelukt ben. Beginnen wij met een nauwkeurig onderzoek der teksten. De eerste is ontleend aan eenen saarter van 3en Oegst 1233, opgesteld te Rijsel, eene overeenkomst bevattende tusschen Joanna, gravin van Vlaanderen en den proost van Sint-Donaas te Brugge, aangaande zijne rechten als kanselier van Vlaanderen. Daarin leest men o.a.: Similiter pro vadiis habebit (cancellarius), quod rationabiliter expenderit in fractione dicarum quae teutonice Kerslistoch dicunturGa naar voetnoot(1). De tweede is te vinden in eene verklaring der rechten en plichten van den Proost van Brugge gedaan door de gravin van Vlaanderen omtrent 't jaar 1275. Item debet habere (praepositus) omnes expensas existentes in ratiocinio, necnon Bergis et Furnis in fractione dicarum que frangi non debent nisi ipso praesente vel ejus certo nuncioGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 315]
| |
Door de vergelijking dezer twee teksten krijgt men de overtuiging dat de benoeming Kerlistoch toepaslijk was uitsluitelijk aan de dicae der omstreken van Veurne en Sint-Winoxbergen. Wat waren deze dicae, en waarom van deze alleen gesproken en geenszins van de andere dicae van Vlaanderen? Indien in dit woord de beteekenis van belastingen te zoeken is, meen ik dat de Proost hetzelfde recht mocht genieten in het overige van Vlaanderen. Daarbij frangere en fractio, zijn, mijns dunkens, de gepaste woorden niet om onze oude ‘ommezettinge’ in 't latijn wêer te geven. In het woord dicae zou ik dus liever onze oude Veurn-ambachtsche dijken zien, en wel inzonderheid de oude dijken tusschen Bergen en Veurne, bezijds of door de Moere, aangelegd om het water binnen zekere palen te houden en langs Nieuwpoort naar de zee te geleiden. Op gepasten tijd den dijk openbreken en alzoo het water laten zijne vette bestanddeelen op de omliggende weiden nederleggen, was een gedacht dat menige aanpalende eigenaar of gebruiker dikwijls zou uitgevoerd hebben, had de Proost van Brugge het hoog bestuur daarover niet gehad. De reden ervan? De groote uitgestrektheid van eigendommen en heerlijkheden die de proostdij van Sint-Donaas tusschen Veurne en Bergen bezat, en die door het doorbreken der dijken grootelijks konden benadeeligd zijnGa naar voetnoot(1). Wil men nu zijne nieuwsgierigheid nog verder drijven en gaan opzoeken of er rond Veurne of Bergen geene sporen van den ouden Kerlistoch meer te vinden zijn? Op de kaarten van Veurne-ambacht van de XVIIde eeuw vindt men in het Noorden der Moere op Adinkerke, eene waterleiding die heet lange kruislis. Er heeft noodzakelijk eene korte kruislis bestaan, en beide waren oudtijds waarschijnlijk kortweg kruislis genoemd. Daar in het Vlaamsch de opeenvolgende medeklinkers kr weleens de metathesis van ker ondergaan, ware het niet te verwonderen dat in gesprokene zoowel als in de geschrevene taal het woord kruislis oudtijds kerslis uitgesproken en geschreven wierd. | |
[pagina 316]
| |
Voegt men nu daarbij het laatste deel toch op zijn fransch uitgesproken voor tocht, bij Kiliaen vertaald door aquaeductus of waterleed, dan komt men uit op de oude kerslistoch of kruislisleed in Adinkerke tusschen Veurne en Bergen. Wie weet er iets beter? Of is 't bovenstaande niet aanneemlijk? H. Hosdey ter koninklijke bibliotheek te Brussel. |
|