Biekorf. Jaargang 9
(1898)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe geschiedenis van 's menschen schoeiselDE noodzakelijkheid van zijne voeten te beschutten tegen de steenen, die in sommige landen de wegen bedekken, alsook van ze te bevrijden tegen doornen en distelen, die zoo gemakkelijk overal groeien, ook eindelijk de noodwendigheid van die te beschermen tegen het stralen van het venijnig kruipgedierte, deed zonder eenigen twijfel, bij den mensch, het eerste gedacht van schoen ontstaan. De mensch begon daarom zijne voeten met breede bladen te omwinden, die hij deed vasthouden met taaie wissen. Maar op die zool, van een enkel blad dikte, en kon bij toch niet ver gaan, ook verzon hij welhaast van twee of drie boombladeren op elkanderen te leggen. Alras bestond de eerste verbetering, die aan de nieuwe uitvinding toegebracht werd. Andere volgden, en de zolen wierden welhaast van biezen gevlochten of van drooge vellen gemaakt, om ze alzoo duurzamer te doen geworden. In plaats van met wissen wierden zij na eenigen tijd met linten en riemen vastgemaakt en allengskens wierd het schoeisel geheel fatsoenlijk. Van de riemen van zulke snoerzolen was er sprake, in het antwoord door den aartsvader Abraham aan den koning van Sodoma gegeven, toen deze hem geheel den oorlogsbuit afstond, zijne lieden alleen uitgenomen. | |
[pagina 317]
| |
Niets en wilde de oudvader, geene zoolriem, ja geenen enkelen draad. Later waren het riemen die Moyses losdoen moest om blootsvoets den brandenden braambosch te naderen, en Josué ontbond ze ook, om zijn schoeisel af te doen op het bevel van den Engel des Heeren. Dat eerste schoeisel is blijven bestaan, en alhoewel het meest in de warme landen gedregen wordt, vinden wij het de wereld rond. De bewoner van het Annamitisch keizerrijk draagt onder den voet, de zool van buffelvel, en de Alpische geitenwachter en kent geen ander schoeisel als de leeren bindzool, die hij met koorden rond zijne beenen vastmaakt. Juist gelijk in Van Maarlandt's tijd gaat de Franciscaan en de Carmeliet, in onze groote steden en tot groote verwondering van onze verfijnde beschaving, geschoeid met de oorspronkelijke snoerzool. Marcuse horic des ghewaghen
Dat si solen moesten draghen
Alse die freren doen al nuGa naar voetnoot(1).
Kostelijke schoen droegen de Hebreenwen ook, maar meest de vrouwen. De prachtige schoen van JudithGa naar voetnoot(2) verblinden zij de oogen niet van Holofernes? Hoe rijkelijk waren peerlen, gesteenten, goud en zilver daarin verwrocht? Zoo schoon beschreef Vondel de kleederen der Engelen: Uw feestgewaad stond stijf van peerlen en turkozen smaragden, diamant, robijn en louter goudGa naar voetnoot(3). De propheet Ezechiël, wanneer hij de weldaden opsomt waarmede God het volk van Israël beladen heeft, zegt dat de Allerhoogste het schoeide met IanthinoGa naar voetnoot(4). Van dit leder wordt er reeds melding gemaakt in den Boek des Uitgangs. Inderdaad, onder de giften, die de kinderen van Israël God moesten aanbieden, vinden wij de Pelles IanthinasGa naar voetnoot(5). Nu, de uitleggers van het Heilig Schrift en komen niet overeen om ons juist te zeggen wat voor | |
[pagina 318]
| |
vellen dat het waren. Het schijnt, dat het Hebreeuwsch woord niets anders aan en duidt, als de purpere verwe van die vellen. Andere nochtans beweren dat het de naam is van een dier, en wel van den zeehond, die zeer gemeen was op de kusten van het heilig Land. Het bovenste en het onderste vel van dit tweeslachtig dieren gelijkt 't een aan 't andere niet; het bovenste is veel dikker en geheel ruw, zoo dat hét wel dient om er tentenkleêren van te maken; het onderste integendeel is dun en taai en best geschikt tot het verveerdigen van kostelijke schoen. Er zijn er toch ook die houden staan, dat die vellen niets anders en waren als geit- of schapenvellen, die in het rood waren geverfd. Wat er ook van wezen moge, die kostelijke vellen dienden niet om gemeene schoen te maken, en uit die kunst van verscheidene lederen te bereiden kunnen wij besluiten hoe ver het schoemaken in die vroege tijden reeds gevorderd was. Ten anderen, gemeene schoen kreeg men bijkans voor niet. Samuel, volgens de getuigenis van het Heilig Schrift, getuigde plechtiglijk voor God, dat hij van niemand het minste geld ontvangen had, en niet alleenlijk dat, maar zelfs hetgeen bij de Hebreeuwen schier geene weerde had, een schoeisel. Duidelijk verstaan wij nog, van hoe weinige weerde de gewone schoen waren, door de woorden van den propheet AmosGa naar voetnoot(1), die aan Israël zijne groote gierigheid verweet. ‘Uwe rechters,’ zegt hij, ‘voor eenen niet, voor een paar schoen dat iemand niet en heeft kunnen betalen, stellen dien mensch onmeedoogenlijk in de handen van den geldeman, en maken hem zijnen slaaf.’ ‘Gij mannen,’ zegt de propheet nog, ‘die den gemeenen man in den grond boort en de armen vernietigt, hoort wat ik u te zeggen heb: ‘Wanneer,’ zegt hij, ‘zal de nieuwe maan voorbij zijn, opdat wij zouden kunnen onze waren verkoopen? Wanneer de Sabbatdag, opdat wij mogen onze zolders openen, graan verkoopen, de sikkel verminderen, en ons bedienen van onrechte schalen? Alzoo zullen wij den behoeftige dwingen zijn zelven te verkoopen en dat voor de kleine weerde van | |
[pagina 319]
| |
een paar schoen. Maar de Heer heeft gezworen dat hij u wel zal vinden, op den dag van zijne gerechtigheid.’ ('t Vervolgt) Aug. van Speybrouck |
|