Biekorf. Jaargang 9
(1898)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
'k HEB overtijd een beeldeken in handen gehad lijk er in Biekorf 1898, in talmerk 12, blz. 192 vermeld staan. De schrijfwijze is eenigzins anders; zoo b.v. en schrijft men niet slechten, maar slegten. Van achter stond er nog het volgende: ‘Elk huysken heeft zijn kruysken,
Ook kluys en cel:
Maar elk huysken draegt zijn kruysken
Niet even wel.
Zoo wie zijn kruysken wel ontfangt
En minnelijk onthaelt,
Zal van zijn kruysken zijn bedankt
En rijkelijk betaeld.
Al slaet u God in geld en goed
In naem en faem
In vleesch en bloed,
En laet den moed niet zinken;
Want 't moet hier wezen wel bewaerd,
Zeer net zijn; en wel geschaerd,
Dat eeuwelijk zal blinken.
Te Gend, bij J. Poelman. H. LIED op den Sporenslag. - ‘Zoo deed ik elders de verzen opmerken, welke de schrijver van De Grimbergen oorlog Arnold in den mond legt, om de zijnen tot dapperheid aan te manen: Dat men van ons genen quaden sanc
En moge singen overlanc
Van bloothede no van vare.
Eene der oorzaken waerom, na den slag van Roosebeke, de Franschen Kortrijk afbrandden, was dat men langs de straten spotliederen zong van hunne nederlaeg op den Groninger Kouter, welk lied, of dergelijk, vóór een vijfentwintigtal jaren nog moet bestaen hebben. Soortgelijk gezang van den Sporenslag is nog in het oud engelsch aenwezig, waervan Warton in zijne History of Englisch poetry (Vol. 1, p. 53, London 1840) de 5 eerste coupletten opgeeft. Het is 34 strofen lang, en zal bij nadere gelegenheid door mij worden uitgegeven.’ Aldus J.F. Willems, in zijne Oude Vlaemsche Liederen III, gedrukt te Gent in 1846. Heeft Willems dat lied van 34 schakels inderdaad uitgegeven? Of waar is het te vinden? | |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
Oude gebruikenIN vele kerken van Vlanderen wierpen ze op den vloer ‘strievelinge’ van geplukte bloemen of gesneden goudpapier op de voornaamste dagen van 't jaar. Zij doen 't nu nog te Sinte Kruis, op den dag van de Eerste Communie. Zij zetten ook meien aan de kerkdeure. In de hoofdkerke van Doornijk strooiden ze 's zomers lisch, en op Kerstdag hooi. Te Doornijk ook, op Onnoozele Kinderendag luidden al de klokken appele kappele, al dooreen, in steê van te tribbelen, om het wanorder aan te duiden dat met de algemeene kindermoord in Judeën heerschte onder koning Herodes. In het Doornijksche ook, op Dertiendag, en gaan ze niet alleen de processie kraafs, maar nog, 's avonds te vooren, geschiedt het avondgebed vóór het avondmaal in plaatse van daarachter, gelijk het overal het jaar door geplogen wordt. WAAR woonden de oude Belgen? Die vraag beantwoordde de heer J. Frederichs in den zitdag der oudheden te Mechelen en zijn stelsel kwam hierop uit dat hij de zate sommiger stammen meende aan te treffen binnen de palen onzer middeleeuwsche bisdommen. Volgens die meening waren de volkeren in Cesars tijd gevestigd als volgt:
J. Cl. |
|