Biekorf. Jaargang 9

Eenige woorden

uit de Goddelijke Beschouwingen (1-96) van Guido Gezelle.

Aangedaanheid - Affectio, accidens (bl. 65).

Aanhechtig - Aanklevende (74).

Aanschouwbaarheid - Aanschouwelijkheid (22).

[p. 203]

Achterhaalbaar - Waarneembaar, kenbaar (35).

Afdracht - Abstractio (53).

Afdragen - Verwijderen, afwijderen, ontblooten, besnoeien, abstrahere (51, 56).

Afgod - Godloochenaar (84).

Afwijderen - Afdragen, abstrahere (51).

Aldoorschouwende - Volmaaktelijk doorschouwende (86).

Alleentoebehoorende - Gansch eigen (86).

Allerhoogstheid - Opperste hoogheid (44).

Allesoverschrijdende begrijpen - Notiones transcendentales (63).

Alomvattend - Volmaaktelijk omvattend (86).

Alzee - Oceaan, pelagus (58).

Averechtsomgaande - Omgekeerd gaande (62).

Baatloos - Nutteloos (17).

Batelijkheid - Nut (41).

Begaden - Eenigen, zamenen (49).

Begadinge - Eeniginge, zameninge (48).

Begrijpsel - Begrijp, conceptus (57).

Begrijpveerdig verstand - Doenkundig verstand, intellectus possibilis (54).

Belevenen - Van leven voorzien (43).

Bereend - Beperkt, betuind, omeind (65).

Bereidschap - Bereidinge, geschiktheid (39).

Berekken - Schikken, beramen (85).

Beroofdheid - Privatio (63).

Beschiktelijk - Met een schuimwoord, ordentelijk (43).

Besnoeien - Afdragen, abstrahere (56).

Bestaaktheid - Bestemdheid, determinatio (63).

Bestaanverbeeldend - Dat een bestaande wezen verbeeldt (80).

Besteedbaar - Dat men besteden, met een schuimwoord, plaatsen kan (58).

Bestemdheid - Bestaaktheid, determinatio (63).

Betijgbaarheden - Categoriae (64).

Betrefbaar - Objectivus (44).

Beurtvolgende - Beurtwisselende, achtervolgens (43).

Bevoorraad - Voorzien (17).

[p. 204]

Bewijsvoeringe - Bewijsredeninge (46).

Bijbegrijp - Mêebegrijp, nota (70).

Bijverwerven - Bijverkrijgen (26).

Bodemloos - Zonder bodem, grondeloos (58).

Boekvast - Geboekt (30).

Boomeenling - Arbor individua (55).

Boomheid - Boomzijn - Afgedragen of overalgemeen begrijp van den boom (56).

Buitengewordenschap, buitengewordenschappelijk - Praeternaturale (39, 95).

Daadzamen - Determinare ad actum, dadig maken, ten bedrijve brengen (48, 55).

Daadveerdigheid - Bekwaamheid of veerdigheid om daden te doen (58).

Dadig verstand - Afdragend vermogen van 't verstand, intellectus agens (54).

Dankschuldigheid - Dankplicht (58).

Deelloos, deelloosheid - Simplex, simplicitas (89).

Denkgedaden - Werkingen van het denkvermogen (66).

Denkspeur - Speur van 't gedacht, denkbeeld, species intelligibilis (56).

Doelwezen - Eindwezen, terminus (24); eindzake, objectum (74).

Doenkunnend verstand - Begrijpveerdig verstand, intellectus possibilis (54).

Doogen - Lijden, dulden (38, 65).

Duisterling - Die in (geestelijke) duisternissen verkeert (18).

Eenling - Enkeling, individuus (51).

Eenlingmakend - Individuans (50).

Eenschap - Unio, vereeniginge (16).

Eenzaamheid - Eenschap, vereeniginge (16).

Eindhebbende - Eindig (91).

Eindstip - Einde, terminus (51).

Eindwezen - Doelwezen, terminus (24).

Eindzake - Voorwerp, objectum (74).

Ervarenisse - Ervaringe, ondervindinge (42).

Geborenschap - Dat men bij geboorte heeft (95).

Gedaad - Gewrocht, uitwerksel (57).

[p. 205]

Gedachtenwereld - 't Gebied van de gedachten (63).

Geeindheid - Finitum esse (63).

Gehandig (bij De Bo) - Gemakkelijk (93).

Gehavig - Have hebbende, geheel, integer (39).

Gehavigheid - Het gehavig zijn, de geheelheid, integritas (39).

Gehoorzamelijk - Obedientialis (25).

Gekennen - Waarnemen (50).

Gelijkenismatig - Gelijkzamig, analogicum (87).

Gelijkzaamheid - Analogia (77).

Gelijkzamig - Analogicum (68).

Geschiedbaarheid - Gebeurbaarheid, contingentia. Z. voorvallig (63).

Geschiedenismatig - Geschiedkundiglijk, historicè (39).

('t Slot volgt)

G.V.d.P.