De Ridder...... bezit, of een zijner voorzaten bezat het goed te Heule, in de oude acten wel eens bij verkorting, 't Heulegoed geheeten. 't Zal wel zulk stuk zijn, dat den Heraldischen Raad voldoende zal geschenen hebben om den Ridder te bemachtigen bij zijn naam dien van Heulegoed te voegen, maar daar noch de Heraldische Raad, misschien ook de Ridder onze taal niet bijzonder machtig is, of de beteekenis van 't Heulegoed niet kenden, gaf men oorlof tot het dragen van eenen naam, die, gespeld zooals hij in het Staatsblad voorkomt, louter eene dwaasheid is.
Het woordje de is hier ook onzin. Men zegde niet: heer de Heulegoed, maar heer van. In Duitschland is von niet buiten 't gebruik geraakt en voor velen een teeken van adeldom; hier klinkt van te Vlaamsch (te gemeen?) en 't moet de zijn, al klinkt het ook valsch.
Er zijn, beweert men, meer adeltitels verleend naar slechte, gebrekkig gespelde plaatsnamen. Is er eenig voordeel om onze historische namen in een belachelijk kleed te steken?’
(Uit Het Belfort, 1898, bl. 419).
D.P.