‘Schoone en fiere ridder, belooft gij op uw ridderswoord mij te helpen en te verdedigen? Ik ben ten onrechte vervolgd.’
‘Ja, dat beloof ik u, zoo waar als ik Brabo heete en Caesars vaandeldrager ben. Geen haar van uw hoofd zal gekrenkt worden en mijn zweerd is te uwer verdediginge.’
Bij deze woorden gaf de vrouwe een schreeuw van blijde verrassinge.
‘Brabo! Brabo! leve Troye! Een oogenblik. Ik zal de brugge nederlaten, wij en spreken voortaan op zulken afstand meer, gij zult binnen komen!’
Voor dat Brabo al zijne zinnen te gare hadde was de brugge neder en wierd hij in 't slot geleid, waar hij eene overschoone vrouwe vond met twee engelkens van kinders, een zoontjen en een dochterken van rond de zestien jaren.
Van zoo dat Brabo in de zale tord riep zij uit: ‘Brabo, ik ben Germana, de halve zuster van Julius Caesar, uwen keizer. Hoe gaat het met hem?’
Brabo eerst uit zijn lood gesmeten door die plotselinge veropenbaringe, bedankte zijne goden en viel op zijne knie'n voor Germana, en deed ootmoedigen dienaar. Van wederzijden wierd alles verteld tot de minste omstandigheden, en Brabo beloofde Julius Caesar met zijne wedergevonden zuster te verzoenen. Zoo dat Germana's schrik en verlegentheid in onbeschrijfelijke blijdschap veranderden. Zij verlangde haar herte uit om haren broeder te zien en hem op haren boezem te drukken.
‘Ik zou nochtans iets moeten hebben,’ zei Brabo, ‘om te bewijzen dat ik u waarlijk gevonden hebbe.’
Daarop haalde zij een elpenbeenen kistje, waarin er een beeld lag van Jupiter in alderfijnste goud, met edelgesteenten bezet.
‘Toont hem dit,’ sprak zij, ‘hij gaf het mij daags voor dat hij Arcadiën verliet en naar Roomen trok, met zijne zuster Julia en haren man, hij zal het wel herkennen, want hij hield eraan als aan zijne ziele.’
Brabo vertrok met zijnen schat, en beloofde dat zij in 't korte goede tijdinge van hem zou ontvangen.
Hij kreeg een van de beste peerden uit den stal, met