winkel (hij maakt aardige muilen). - 't Is lijk nen aap op nen stok (ne zot van ne vent). - 't Is lijk arme liens koekebakken. - 't Is lijk de dood op geetepooten, dat hij zoo uitgemergeld is. - 't Is lijk de duivel in burgerskleeren (men zou hem Ons Heere geven zonder biechten). - Hij is lijk getopt (hij en groeit niet meer). - 't Is lijk een gloriekasse (een blaaimaker). - Die vent, 't is lijk ne kapstok met een broek (veste, kazakke) aan! 't Is lijk ne stokvisch met een trouwkazakke (een lange magere). - 't Is lijk 't vijfde wiel aan de wagen. - 't Is lijk een vliege in nen brouwketele, in een kerke. - Hij kan fransch lijk ne' gans. - Hij kan latijn, lijk een zwijn. - Hij en kent er niet meer van, als een ezel van 't horlogiemaken, of van 't mutseplooien. - Hij
kent er alzoo vele van, als de zwijns van teelen lekken (niemendalle). - Ge komt lijk uit een dozeken (dat gij zoo schoone opgezet zijt). - Hij staat daar te kijken, lijk een die zijnen papscheutel afgepakt is. - Hij kijkt lijk nen duivel die persen pelt (zoo leelijk). - Hij kijkt lijk nen uil op een doode, op een zieke koe. - Hij kijkt lijk nen uil op ne kluit (kluit, kluitje suiker = stuk, stuksje suiker). - Hij kijkt lijk ne weiting die op zijn reeuwstrooi ligt. - Ze staan naar mij te kijken lijk naar een wilde beeste; alsof ze nooit geen menschen gezien en hadden. - Hij kijkt zoo zuur als azijn. - Hij klapt zoo zeere als de blâren die waaien. - Hij klapt, alsof hij al 't verstand alleen had. - Hij klapt, houdt leven lijk een heurzel in een bierkanne. - Ze kloegen lijk twee katers in de maand (in de kattemaand). - Hij komt lijk van 't lof, zonder de laatste benedictie: hij en weet van niet, ofwel, hij vertelt iets dat iedereen al weet. - Zij komen overeen lijk Hakke en Makke, lijk Manten en Kalle van de kleene halle: zij hakkebakken wel te gader, zij komen stijf wel overeen. - Dat komt hier al zoo vele te passe, als een haar in de soupe. - Ze kwamen af lijk nen driemastere (zoo statig, zoo preusch). - Zijn oogen laaiden lijk
bollen vier. - Hij lacht (monkelt) lijk een muize in een blomteele. - Hij lacht lijk een muis in de blomme. - Hij lacht lijk nen zot. - Hij leeft lijk ne prince. -