en zeggen: vaderes (ook vaders) stoel, moeders (of moederes) rok, Kareles schoonen hoed, Jannes aap, Franzes baard, bakkeres (of bakkers) hond, enz.
Ik voeg hierbij, dat de genitief maar alleen gebruikt wordt met eigene persoonsnamen en sommige gemeene, nooit met dier- of zaaknamen. Men zegt het peerd zijnen steert, den boom zijn takken, de koei heur horens en niet 't peerds steert, den booms takken, enz.
Die vorm wordt ook veel gebezigd met persoonsnamen, zoodat wij b.v. le chapeau de mon père, le livre du maître op twee wijzen, ja, op drie, kunnen overzetten: 1o vader(e)s hoed, meester(e)s boek; 2o vader zijnen hoed, de meester zijnen boek; 3o den hoed van vader, den boek van de(n) meester.
***
Ik ondervind dat de zoogenaamde slepende e hier soms ook gebezigd wordt. Zoo zeggen velen, vooral kinderen, in mijne streek: Ga naar vadere. Ik zal 't tegen ons moedere zeggen. Kom eens naar hiere. Hij is op gindere geloopen. Gaat eens naar dare. Hedde gij (heb-de gij) Janne niet gezien? Gij zij' Piete wijd veur.
Begint het onmiddellijk volgende woord met h of eenen klinker, dan verandert e in en. Hoe mag het met Kobenen al zijn? Ik heb Sussen in geen jaar ne meer gezien. Hij is langs achteren uitgegaan.
Achter verkleenwoorden van vrouwennamen zet men meestal s. Dat is van Trientjes. Hoe gaget (gaat het) met Jokens? Ik heb Miekens gesproken.
Die uitgangen e, en, s worden maar gebruikt 1o achter sommige bijwoorden van richting; 2o achter eigene persoonsnamen en eenige gemeene, waneer zij als voorwerp of bepaling voorkomen.
Jozef Cornelissen