arbeiden aan de zielezaligheid van onze zwarte broeders. Hij kreeg dan oorlof om naar Maison-Carrée te vertrekken, daar hij, in Herfstmaand van 1891, 't gezelschap der Witte Paters van Cardinaal Lavigerie binnentrad. Een jaar nadien begon hij de Godheid te leeren te Carthago, waar 't Seminarie dier zendelingen gevestigd is. Daar wierd, hij op den 19sten van Bloeimaand 1895, priester gewijd door Zijne Hoogweerdigheid Clemens Combes, aartsbisschop en primaat van Africa.
Te dier gelegenheid kreeg hij toelatinge om voor eenige dagen in verlof te komen naar Vlanderland. Bitter nieuws moest hij hier vernemen, want, op den dag dat hij in de hoofdkerke van Carthago voor de eerste maal het H. Misoffer opdroeg, was zijne moeder, die zoo verlangde om, na een afscheid van vier jaar, haar edelmoedig kind weder te zien, in den Heere ontslapen.
Op Cinxendag, den 2den van Zomermaand, zong de nieuwgewijde zendeling zijne eeremisse in 's H. Lodewijks, daar hij oude makkers en leeraars stichtte door zijne innige godvruchtigheid.
Den 12sten daarop volgende scheepte hij in te Marseille, te zamen met Cornelius Goestouwers, Augustinus van Waesberghe, Bruno Smitz en August Van Acker. Dit reisgezelschap wierd opgeleid door E.V. Isaac Moinet, die reeds vijftien volle jaren langs Tanganyka-meer had werkzaam geweest en die nadien eenigen tijd in Vrankrijk verbleven had om zijne gezondheid te herstellen.
Na vijf maanden reizens, te Baude wijnstad aangekomen zijnde, had hij het geluk van te mogen arbeiden aan het heil der zielen, te zamen met twee stadsgenooten EE. VV. Herrebout en Van Acker. Twee jaar nadien, namentlijk in Herfstmaand ll., landde E.V. Gustaf Huys daar insgelijks aan, zoodat ze voor eenige stonden met vier Bruggelingen te gare zijnde, schrijft G. Van Acker, ‘voor de honderdste maal ondervonden hoe zoet en aangenaam het is als broeders samen te wonen.’
E.V. Eugeen Van Hoestenberghe was begaafd met vele goede hoedanigheden en daarom wierd hij van al die hem kenden geëerd en bemind. Hij was altijd vroo