Biekorf. Jaargang 9
(1898)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 4] | |
Jan Brito van Brugge en het uitvinden van het boekdrukken
| |
[pagina 50]
| |
Wat meer is, de geleerde schrijver vindt den graveur en den gieter dien Brito gemakkelijk heeft kunnen benuttigen (bl. 326-337) en zijne gissingen schijnen hoogst waarschijnelijk te wezen. En inderdaad, op den Register der S. Jans Gilde vindt men eenen zekeren Marc le Bongeteur, die herkomstig was uit de stad Hesdin, een zomerverblijf der hertogen van Bourgondiën. De naam van Bongeteur heeft voor oorsprong de oude fransche uitdrukking geter en molle of jeter en moule, waardoor men eertijds het gieten met metalen spijze beteekende; 't is ten anderen van ons vlaamsch woord gieten dat het woord geter, waarschijnlijk voortkomt. Wij lezen immers onder andere, in eene rekeninge van Henri Lippin, ontvanger van Vlanderen in 1378-80, het volgende: ‘Item à Maistre Jehan le clocghieteur, pour gieter une cloche, etc.’ (Gilliodts, bl. 337). Nu, die Bongeteur was eene der talrijke kunstwerkers die ten dienste stonden van onze vorsten, de welgekende beschermers der schoone kunsten. In April 1442 kwam hij naar Brugge waar hij later eene plaats in de Munte bekwam. Maar in die afgelegene tijden (XIIIe tot XVIe eeuw) en sloeg men niet regelmatig munte; en de bedienden of kunstwerkers van de Munte mochten nu en dan over vrijen tijd beschikken, dien zij doorgaans tot andere nuttige bezigheden gebruikten. De Heer Gilliodts bewijst dat de tegenwoordigheid van Marc le Bongeteur in de Gilde der Librairiers maar en kan uitgeleid worden door de hulpe die hij aan de eerste drukkers verleende, dank aan zijne kennissen en begaafdheid in het bewerken der metalen. Men ziet dus dat Brito te Brugge, reeds in het jaar 1442, eenen behendigen medewerker kon hebben om zijne uitvindinge der gegoten letters werkstellig te maken. Het is dus zeker: een nauwkeurig onderzoek der letters van Brito's boeken, bewijst dat die letters afzonderlijk gegoten waren, en dat de uitvinder van het drukken in eene stad gelijk Brugge alles ter hand had om in zijn werk te gelukken. Indien Brito gedurende de jaren 1442 tot 1444 met de hulp van Marc le Bongeteur zijne gereedschappen gemaakt heeft, kan hij gemakkelijk het jaar 1445 ten nutte | |
[pagina 51]
| |
gebracht hebben om zijnen eersten boek eigentlijk te drukken: en ons gedacht is dat zulks waarschijnlijk geschied is. Wilt men daar het bewijs van? Er bestaat in de Archiven van Rijsel een handschrift, Les Mémoriaux de Jean-le-Robert, abbé de S. Aubert à Cambray, daar deze kerkvoogd, reeds vóór het midden der XVe eeuw, zekere bijzondere onkosten alsook sommige merkweerdige gebeurtenissen van zijnen tijd plag in aan te teekenen. Hij meldt alzoo meer als eens het aankoopen van boeken, en namentlijk op zijne 158e bladzijde schrijft hij het volgende: ‘Item pour I doctrinal gette en molle anvoyet querre à Brug. par Marq. I. escripvain de Vallen. ou mois de jenvier XLV pour Jaq. XXs. T. sen heult Sandrins. I. pareil q. leglise paiia.’ Hetgene M. Leglay in het hedendaagsch fransch op de volgende wijze vertaalt: ‘Item, pour un doctrinal imprimé, que j'ai envoyé chercher à Bruges par Marquet, qui est un écrivain de Valenciennes, au mois de Janvier 1445, pour Jacquet, vingt sous tournois. Le petit Alexandre en eut un pareil que l'église paya.’ De geleerde heer Bernard (wiens redens dikwijls door den Heer Gilliodts tegengesproken worden) zegt daarop: ‘Men ziet het: het is onbetwistbaar dat men in Vlanderen, (wij voegen erbij te Brugge) in 1446Ga naar voetnoot(1), te weten vóór dat de school van Mainz iets voortgebracht had, reeds gedrukte boeken verkocht met gegotene letters, dat is letters die in eenen vorm gegoten waren.’ Van Praet en anderen beweren wel dat de Doctrinal van 1446 met gesnedene houten platen, dus zonder gegotene letters gedrukt is. Doch zulke uitleg is het gevolg van het vooringenomen gedacht dat de drukkunst te Mainz, maar in de jaren 1450 en zou uitgevonden geweest zijn. Daar en bestaat trouwens geen een voorbeeld waarin de oude fransche uitdrukkingen lettres moulées, escriture en molle (of moule), mettre en moule iets anders dan drukken beteekenen. Om die reden durven wij aanveerden dat de rekening van Jean-le-Robert op den Doctrinal van Brito zinspelen, zekerlijk, alhoewel Eerw. Pater Ghesquière, het zoo verre niet en heeft durven wagen. Maar wij meenen dat de geleerde | |
[pagina 52]
| |
Bollandist niet bemerkt en heeft, dat het boeksken van Brito, dat in de eerste uitgave zonder titel was, door Colard Mansion, later, in eenen volgenden druk, den naam van Doctrinal ontvangen heeft. Wij gelooven nochthans dat Brito's werk, zelfs zonder titel, door de tijdgenooten onder den naam van Doctrinal gekend was, en dat Jean-le-Robert geenen anderen boek als dezen en heeft willen vermelden. Wat meer is, de Heer Gilliodts en veronderstelt insgelijks niet dat de Doctrinal van Brito zóó oud is. Maar wij zijn overtuigd dat de Heer Archivaris tegen onze meening geene gegronde redens en zal aanhalen. Ten anderen, indien Jean-le-Robert, gelijk het zeker is, in Januarij 1446, te Brugge, een gedrukt werk deed koopen, en dat dit werk een ander is als de Doctrinal van Brito, zou men niet moeten bekennen dat Brito de uitvinder niet en is der Boekdrukkunst? En toch Brito verklaart zulks met de klaarste woorden: inveniens artem et instrumenta laude stupenda. B. Moeten wij nu met den Heer Gilliodts de opwerpingen onderzoeken die de tegenstrevers van Brito aan den dag brengen? Zulks en is ons inzicht niet, en de noodige uitbreidingen kunnen de liefhebbers zelve lezen in het belangrijk werk van den geleerden Archivaris. (Ziet bijzonderlijk bl. 433 tot 444). Twee dingen nochtans dienen in acht genomen te wezen. Ten eerste: de Gilde der Liberariers, alhoewel haar oudste register maar met het jaar 1454 en begint, was ongetwijfeld reeds vroeger bloeiende: M. Gilliodts geeft daar zes of zeven doorslaande bewijzen van (bl. 356). Maar, om welke redens heeft men durven loochenen dat de Register der Liberariers de namen onzer oudste drukkers vermeldt? 't Is omdat men niet en weet dat de boucscrivers, te Brugge, in de tweede helft der XIVe eeuw, echte drukkers waren. Zekerlijk beteekent boucscriver deze die in den hedendaagschen zin met pen en inkte eenen boek schrijft. Doch in onze oude taal, zelfs tot op het einde der 15e eeuw en nog later, verstaat men door scriven het teekenen van alle slag van figuren en gedaanten, alsook het eigentlijk schilderen, en in 't algemeen het beleggen met kleuren, in welkdanigen zin op alle soorten van stoffen of oppervlakten, - het effen verwen van geweefsels uitgenomen. | |
[pagina 53]
| |
De Liberariers en boucscrivers en bestonden te Brugge niet als een ambacht op hun eigen; zij waren een let, lid of onderverdeelinge van een onder onze 55 ambachten en neeringen dat bekend stond onder den naam van Gilde der Beeldemakers, Zadelaars en Schilders. Men kan verwonderd zijn daar de zadelaars te ontmoeten: maar hunne tegenwoordigheid is gemakkelijk te verstaan voor die weet dat, ten tijde der Ridderschap, de zadel met al hare toebehoorsels een wapen droeg en dat de schild het bijzonderste deel was van hetgene men later wapenschild genoemd heeft. Nu, al die wapens waren met veelvoudige kleuren versierd en volgens den Heer Gilliodts zou het woord schilderen alzoo zijne beteekenis gekregen hebben. - De Beeldemakers (en niet de Beeldesnijders) sneden de houten platen waarmede de beeldekens of sanctjes eerst gedrukt wierden. Maar de gedrukte lijnen der beelden wierden altijd in kleuren gezet. - Eindelijk de Schilders, die de talrijkste waren, wierden in vijf vertakkingen verdeeld; men onderscheidde alzoo: a) de eigentlijke schilders; b) de beeldescrivers die sanctjes of andere beelden, zelfs standbeelden schilderden of stoffeerden gelijk men plocht te zeggen; c) de glasscrivers; d) de huusscrivers (waarschijnlijk voorheen huudscrivers), die alle slag van stoffen kunstig beschilderden, bijzonderlijk deze die als behangsels in de huizen gebruikt wierden. Deze laatste en waren geenszins borduurders en nog min tapijtmakers. Zij hebben gedurende vier eeuwen te Brugge zeer talrijk geweest. Dit zoo zijnde, doet de Heer Gilliodts opmerken dat de Huusscrivers en de Cleerscrivers hunnen naam van scrivers behouden hebben, wanneer zij reeds sedert langen tijd hunne figuren en versiersels bij middel van houten platen, en elk volgens zijn bijzonder stelsel, in den hedendaagschen zin op leder en laken drukten. Dit was reeds te Brugge in zwang ten jare 1447 (bl. 367) en bijgevolg en moet niemand verwonderd zijn dat het woord boucscriver in die zelfste eeuwe aan onze eerste brugsche drukkers gebleven is. Dit is, ja, zooveel te natuurlijker dat het nieuw uitgevonden stelsel om de boeken te vermenigvuldigen, verre van de eigentlijke boekschrijvers te doen verdwijnen, hun meer aanzien gaf en ze vermenigvuldigde. Immers de geheel rijke en kunstige werken wierden als vroeger met de veerdige handen der | |
[pagina 54]
| |
schoonschrijvers geschreven; en van eenen anderen kant de eerste drukkers benuttigden veel meer verlichters (enlumineurs) om hoofdletters en andere kunstige teekens met de hand in hunne gedrukte boeken te doen verveerdigen. Zeggen wij ook dat Colard Mansion, reeds beroemde drukker geworden zijnde, gelijk te voren bleef boeken maken en op zijne kosten doen maken, in prachtig handgeschrift. Wat meer is, deze gevierde drukker en heeft binnen zijn leven nooit den naam van drukker of prenter gedragen. Dit laatste en nieuw woord: printer, prenter of boucprentere, beteekende elders, en zelfs te Brugge van de XIVe tot XVIe eeuw, het huidige woord van drukker. Maar te Brugge, door boucscrivere verstond men den Librarier in den algemeenen zin van iemand die, 't is gelijk hoe, wist boeken te maken of te doen maken, en die ze te koop aanbood. Eindelijk het latijn scriptura en het fransch escripture, escrivain, etc., bleven na het uitvinden van het boekdrukken, regelmatig en nog al redelijk lange, op deze nieuwe kunst toegepast. (zie Gilliodts, passim). Eene andere bemerkinge die wij aanstippen, 't is dat de geleerde Archivaris van Brugge niet tevreden is met de titels en bewijsstukken ten voordeele van Brito aan te halen, neen; hij gaat verder, en wij zijn nieuwsgierig te vernemen hoe de boekenkenners zijne meeninge, vooral nopens Guttenberg, zullen onthalen en beoordeelen. Immers de Heer Gilliodts neemt de vrijheid.... eene tot nu toe aanveerde zienswijze met talrijke bewijzen te bestrijden. De waarheid is dat de geleerden der twee of drie laatste eeuwen, wanneer zij nauwkeurig het tijdstip der eerste uitvindinge van de boekdrukkunst wilden bepalen, het gedacht van geen eenen ooggetuige hebben kunnen aanhalen. En ongelukkiglijk de Vlamingen, de Bruggelingen waren afwezig toen de schrijvers der zestiende en volgende eeuwen den palmtak aan Guttenberg toekenden. En nóg, hadden de Bruggelingen geraadpleegd geweest, wie zou er, ten tijde van hunnen ondergang, moed of bekwaamheid of inlichtingen genoeg gehad hebben om de geleerden tegen te spreken? Wat er daar ook van wezen moge, de Bibel van Guttenberg is aanzien als het oudste gedrukt werk dat in 1457 met gegotene en afgezonderde letters zou gemaakt zijn. Maar de Heer Gilliodts zegt vlak af dat zulks onmogelijk is. (bl. 338). | |
[pagina 55]
| |
Nog eens, omdat deze zake met teknische redens onderzocht en beoordeeld wordt, zijn wij verplicht den liefhebber naar het werk zelve van den Heer Gilliodts te verzenden. Hij zal daar zes of zeven beweegredens vinden die ons als allergewichtigste opwerpingen tegen de oude gedachten voorkomen. Men leest ook met eene ware voldoeninge het wederleggen der beweringen nopens de zienswijze der geleerden die den Doctrinal van Brito aan Veldener van Utrecht toeschrijven. En de gelegentheid wordt ook waar genomen om de vermetelheid te bewijzen van deze die de uitvinding der drukkunst aan Laureins Decoster, in Holland, durven toeschrijven. Vele aanhalingen, die gemakkelijk weêrlegd worden, zijn door den Heer Gilliodts aangehaald, om te toonen dat de meening der oude schrijvers over deze zake of wel geenszins gegrond en is, of wel door het een of het ander mis verstaan kan uitgeleid worden, of ook op het gedurig herhalen steunt, der voorgaande beweringen die ter trouwe, ja blindelings, zonder het minste onderzoek aanveerd en van hand tot hand overgeleverd worden. Men moet bekennen dat het getal tegenstrevers in dusdanige vraagstukken niets ter zake en doet! Volgens den Heer Gilliodts (bl. 459) en is er maar ééne stad die met Brugge kan in vergelijking komen, en 't is Antwerpen. Wij bezitten te Brugge in de Stadsbibliotheek een Breviarium Tornacense van het jaar 1446. De geleerde Frans Willems, in het Belgisch Museum (VIII, bl. 17 tot 62), houdt staan dat die date moet aanveerd worden. Er bestaat nochtans eenige twijfel; maar in alle geval, indien Brito's Doctrinal in Januarij 1446 te Brugge reeds verkocht wierd, zou men noodzakelijk aan de oude hoofdstad van Vlanderen de eere moeten erkennen die haar toekomt. Wij eindigen hier dit verslag: uit hoofde der talrijke en onwaardeerbare bewijsstukken van den Heer Gilliodts, is het zekerlijk onvoldoende; maar vele lezers zullen het om andere redens tamelijk lang gevonden hebben! Believe het hun ons te verontschuldigen; wij zijn verder gerocht als dat wij het eerst gemeend hadden. In allen geval wij wilden twee dingen, te weten: de rechten doen gelden van eenen Brugschen poorter, Civis Brugensis, op het uitvinden der Drukkunst, en eenen welverdienden lof betuigen aan den | |
[pagina 56]
| |
onvermoeibaren schrijver, aan den zoo geleerden Heer Gilliodts-van Severen, die meer als wie het zijn moge, door zijne talrijke werken ons Vlanderen verheerlijkt: daartoe, zeggen wij, was 't redelijk dat wij in Biekorf mede hulpe vonden, en wij danken de berekkers van dit blad over hunne welwillende vriendlijkheid. H. Kan. Rommel |
|