‘Zeven of achte en hier vijf, dat is in 't geheel twaalf kinderen:’ zijn er in gansch uw dorp niet meer als die twaalf kinderen? ‘En dat voor een tzestig huisgezinnen?’
‘Niet meer? vader, wat kunnen wij er aan doen? 't Groote getal huisgezinnen blijven kinderloos, anderen zien hunne kinders sterven vooraleer ze eene maand oud zijn.
‘'t Is droevig inderdaad,’ ziet eens 't onzent, hoevele die jonge blijde kindergezichten en ontmoet men niet? Bezoekt Sinte Maria's dorp, daar vele Christenen, die verleden jaar Kibanga verlaten hebben, nu gehuisvest zijn, en ziet hoe het van kleene kinderen krielt! En Karema! daar waar men over zeven of acht jaar, onder 't Wa-ungwana's gezag, nauwelijks drie vier kinderen ontmoette, 't loopt er thans dikke van!...... Als 'k voor den eersten keer door uw dorp trok, stond ik verstomd bij 't zien hoe de kinderen hier schaarsch zijn, en 'k dacht bij mijn zelven, wat zal er toch van Mpala's volk geworden? Over eenige jaren, bij gebrek aan kinderen, vondet gij slaven, maar nu, dat de slavenhandel afgeschaft is, wie zal er u uw land helpen bebouwen? De ellende staat voor de deure, en uw geslacht... wat zal er van geworden? Nog vijftig jaar en 't is uitgestorven!...
‘'t Is waar’ zuchtte Mpala, wij gaan van deze wereld weg zonder iemand achter ons over te laten, 't is nutteloos dat wij hier zijn? - Maar wat is er te doen?’
‘'k Wete ik een middel, Mpala.’
‘En welk is die dawa (gegif geneesmiddel)?’ vroeg Mpala, twijfelachtig weg.
‘Luistert: die dawa, 't is dat ge uw leven betert. Kabedya (God) die ons 't leven geeft die aan den grond de vruchtbaarheid en aan de gewassen de groeikracht vergunt, heeft den mensch geschapen, niet om hier zijn dagen in brassen en zedeloosheid over te brengen, maar, om, na een eerlijk leven, hem eens voor eeuwig te gaan bezitten in den Hemel. - Die God is 't, die onze christene huisgezinnen zegent, die hun kroost zoo talrijk doet aangroeien... Wilt gij ook door Hem gezegend worden,