Biekorf. Jaargang 8
(1897)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |
Van twee gebroêrs, die op malkander niet en trekken, maar die alletwee aan hunnen vader gelijken: ‘Gij gelijkt alletwee aan uwen vader: uw broeder als hij nuchter is, en gij, als hij dronke is.’
Inspringen. ‘Bruin, mijn' schoen loopen in, als gij naar de kerke gaat, springt ne keer in, te Leo's, om ze te doen vermaken.’
Koben is wel een bitje gebeterd; maar 't en is nog al dát niet: hij en is nog zoo behoort niet.
Nen onbekenden is (of maakt) nen onbeminden. Nochtans ne vriend vermag ne vriend. Zwijgen en kan niet verbeterd zijn. Wat schilt mij den ondank! Te Lendelede, de menschen die in den ondank weunden, zijn smoorrijke gekomen: ze leven op hun goed.
Kan hij dat nog eenen dag twee drie uithouden, hij is gewonnen.
Iedereen kent den offerblok voor de vruchten der aarde. Als de bruid is in de schuit,
Dan zijn de schoone liedtjes uit.
IJdele beurzen maken dulle zinnen. Als 't buiksken is vul gesmeerd,
't hertje ruste begeert.
Die winkel draait goed: die zake slaat mêe, lukt wel, enz.
Eentje voor onze helden van socialisten, die 't menschdom gaan redden met te teren en te smeren, en den lêegaard te scheren, anders gezeid, met ventres pigri (Tit. I, 12) te spelen: 'k Wille dat 't altijd kermesse ware,
en dat eten en drinken mijn ambacht ware,
en dat men geen werk meer en vonde,
in geen duist uren in 't ronde!
| |
[pagina 300]
| |
Stroo bestond ook alzoo; trouwens: Brood, eiers, visch, kaas zijn wel goe kost, maar daar en is niets dat 't vleesch kan dwingen: dat 't vleesch evenaart of overtreft. Dat is ne kloeken beer van ne vent. Iemand gaf dieren wijn te drinken, die nog gersgroene was: ‘Dat is meurbrekerij,’ zei Seven, ‘'t is jammer!’
Tijd-genoeg liet zijnen oest vorten, en hij en had maar twee schooven.
Ne Vlaming belooft hem altijd: hij belooft hem altijd dat het nog niet erger en gaat. Een ongeluk is altijd een vlaamsch geluk; trouwens, hoe slecht dat het gaat, het hadde nog slechter kunnen gaan.
‘'t Is beter één groote neuze,’ zei Ko, ‘als twee kleentjes.’
Koba had gisteren veel slagen gekregen van haren man, en was van den nuchten geestig en welgezind. ‘Hoe komt dat?’ zei Ko. ‘Wel,’ zei Koba: ‘Een wuuf zonder slagen is een' spijze zonder zout.’ Te vele is te vele. Wij slachten wij van de braambezen: wij hebben onzen tijd gehad.
De mossel doet den visch dalen: het mededingen doet de weerde van iets leegen. Die jongen heeft bleuzekaken. | |
[pagina 301]
| |
Van een die al met ne keer niet meer voort en koste: ‘Hij stond daar te kijken lijk nen boer die de zak hem ontvallen is.’
Naar ginter rijden met ne wagen, in nen dag gaan en keeren: ‘'t Is om te vlâen met ne zikkele!’ Niemand en mag hem berommen,
al stond zijn' hof vol schoone blommen;
want door den rijm van éénen nacht
vallen de bloemen al hunne krachten af.
Ge zult uwe dochter nog aan uwe vingers houden: Ge 'n zult ze nog niet kwijt geraken. 'k En kan geene puit over ne wagenslag helpen. Hij heeft bliksems honger: hij zou een peerd den rugge uiteten.
Zij staan alle twee gelijk aan den dijk: zij zijn even verre, sterk, enz. Vuilpot = vuilaard. Zie De Bo. 't Is met den pap, dat de boeren de docteurs van hun hof jagen.
't Is een' reize voor den koning: een' verlorene reize. - Gaan waar dat de koning te voete gaat.
Jan heeft hem daar leelijk verbrand; hij is daar verbrand: hij is daar nu de man van buiten.
Ko heeft Tone van het zelfste laken een' broek gegeven: hij heeft Tone behandeld zoo hij zelve gehandeld had.
Die lijk van bachten de koeien komen, en evenwel zeggen: Papa, Mama: ‘'t Is lijk een' koe met een kraagsken aan’: 't En zit er niet op.
Hij heeft een zweerd (nen degen) ingezwolgen: hij en kan niet plooien.
Die ommekijkt in de kerke, krijgt een aaisken van den duivel. Iemand een baardejong geven. | |
[pagina 302]
| |
Om uwen baard zeere te doen groeien, moet gij hem vetten met duivemest. 't Gaan al veel zeggens in ne zak. Van ne vetzak (dikzak): Hij is met den lepel gekweekt.
Een dertienavondbriefken: Liever vette te lâen als te biechte te gaan.
't En zijn daar geen potten bij gebroken! - Potje breekt, potje betaalt.
Dat is iemand op eed vragen, iemand het mes op de kele zetten. Hij en zal dat maar doen met het mes op de kele.
Iemand in den bek loopen. - Ne looper (van ne jongman), een' loopinge (van een' jonge dochtere); ne looper = een looperspeerd. Een tutte (trunte) van ne vent: die vent is tutachtig (truntachtig).
Van een' die nen hoogen hoed aanheeft: ‘De male ligt op strange’ zeggen ze te Oostende.
Als er iemand een' scheure in zijn broek heeft, dat zijn lijnwaad te zien is: ‘Uwe moeder bakt vischjes;’ ofwel: ‘'t Is kermesse, en 't vaantje zit uit.’
Die vent is stijf bedekt, gedoken; hij is met die zake zoo bedekt!
Een dochterken schuifelde. ‘Zwijgt, zwijgt!’ zei heur vader: ‘uwen baard gaat schieten!’ En 't zweeg. - En zwijgen dat het deed!
't En zit geen' negge in die vent: geen drift achter 't werk, geen vier, geen' jacht. Ne jachthond, die geen negge in en heeft, en is niet weerd; ne werkman die geen negge in en heeft, en zal aan zijn brood niet geraken. Hij kreesch snot ellen lang: snot en kwijl. G.V.d.P. |
|