Biekorf. Jaargang 8
(1897)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSint Gillis te BruggeGa naar voetnoot(1)IEDEREEN, die geren in de dagbladen leest, is nu met Griekenland en met Athenen bezig; 't en valt rechts niet kwalijk dat, ook op dezen tijd, een werk verschenen zij, dat handelt over de geestelijke nalatenschap van eenen lang vereeuwigden hemelburger, die uit dat eigenste Griekenland en uit dat eigenste Athenen afkomstig is, en die aan zijne medemenschen meer dienst bewezen en voordeel gedaan heeft, als al zijne beroemde land- en stadgenooten, die, als geleerden en kunstenaars, tot aan 't einde der tijden zullen genoemd en geroemd worden. Ik wil spreken van Hagios Aigidios, sanctus AEgidius, of, zoo de zoetgetaalde Bruggelingen hunnen lieveling heeten, van Sint Gillis. | |
[pagina 109]
| |
Sint Gillis, die gemeenlijk met eene hinde, of met een hindekalf naast hem, verbeeld wordt, en met eenen gevleugelden pijl in zijnen arm geschoten, is de beschermheilige van de touwers, van de vogelvangers, maar bezonderlijk van Gods schamele, arme en behoeftige lieden; en zoo is het vast gekomen dat arme herdniesen, kerkspelen of parochiën hem voor hunnen heilige gekozen, en hem eeuwen lang, en tot nu toe, vereerd en gediend hebben. 't Was alzoo te Londen, 't was en 't is alzoo te Brugge, daar, sedert den elfsten meie van het jaar ons Heeren 1311, wereldlijk gesproken, eene arme, anderszins eene welbegoede herdnisse of parochie bestaat, onder den name en de aanroepinge van den Griekschen, den Atheenschen, den koninklijken heiligen ‘Mijnheere Sint Gillis,’ zoo men vroeger zei. De tegenwoordige algemeene stedehouder van zijn Hoogweerdigheid den Bisschop van Brugge, de zeer eerweerde en zeer geleerde Heer Ernst kanonik Rembry, van Meenen, was daar vroeger onderherder of onderpastor. Die zeer eerweerde en welbekende schrijver, medelid van der Heiligen Luudgardengilde, heeft dertig jaar lang zoekens en ploegens, wikkens en wegens, schrijvens en wrijvens besteed om, ‘middenin veelvoudige bezigheden,’ eenige ‘eenvoudige bladzijden’ - 't zijnder 838, kl. 8o! - op te stellen, over ‘de bekende Pastors van Sint-Gillis, te Brugge (1311-1896).’ ‘Ongekunsteld is onze taal,’ zegt de schrijver, in zijne ‘Inleiding’ blz. XXX, ‘hier en daar misschien zelfs gebrekkelijk; wij bekennen het volgeern, en zeggen met Pater De Boeck, eenen recollect der verledene eeuw: Let op de spelling niet, oft hoe het is geschreven; Neen, 't en is geen rook, dat de schrijver opgezwolgen heeft en roekeloos weêr uitblaast, zoo de hedendaagsche | |
[pagina 110]
| |
boekengieters plegen, 't is louter deugzaam en klinkend staal, dat hij uit den grond wint, en dat hij aaneenhamert, zuivert en zoetvijlt, om het tegen den alverroestenden en alverwoestenden tijd vrij te waren en bestand te maken. Ik lache met hetgeen de Franschen style heeten, als er niet anders in en zit: Quocumque modo - rem: woorden en zijn immers geen oorden! Iemand die de levens van al de Pausen gelezen had, zou, ten grooten deele, de geschiedenisse van Gods Heilige Kerke kennen; hij zou daarenboven wel den weg weten in meest al de gevarenissen van Italiën, van Europa en van geheel de wijde wereld; hij zou bezonderlijk wel kunnen dienst doen als leedtoge of leidsman, in en omtrent de oude en de nieuwe wereldstad Roomen. Al even eens zal iemand die De bekende Pastors van Sint-Gillis te Brugge, met aandachtigheid, gelezen heeft, een groot deel weten van de geschiedenisse der Heilige Kerke; van ons eigen land van Vlanderen; van de andere landen, die met ons Vlanderen te doen hadden; van onze oude en schoone koopstad Brugge, van de Brugsche kerken, van de andere Brugsche, zoo staande zoo verdwenene gebouwen; van de Brugsche Kerk- en eenzaat- of kloosteroverheden; van den Brugschen edeldom, zoo naar de geboorte als naar den geest; van de Brugsche leeraars, geleerden, kunstenaars, schilders, dichters, boekdrukkers; en bezonderlijk van al die in of buiten Brugge geborene, kloekmoedige, heilige, en veel te gauw vergetene mannen en vrouwen, die onze oude Mariastad verdedigd of helpen verdedigen hebben, tegen alle slag van inwendig en uitwendig gevaar; die den vijand van alle goed belet hebben, in Brugge, het licht des Geloofs en den goeden geur der zeden te niete te doen, of allengskens te verzwakken en te verkrenken. Gaande langs zijnen moeielijken, duisteren weg, heeft schrijver, hier en daar, dwalingen ontmoet en hersteld, zelfs zulke die wit op zwart, in steen gekapt of in koper gegoten en gesneden waren; sommige gedenkstukken die | |
[pagina 111]
| |
verdwenen zijn, heeft hij, om zoo te zeggen, heropgebouwd, toogdag ervan gehouden, en ze aanschouwbaar gemaakt, met den lezer, als bij der hand, te geleiden naar zulke plekken, daar 't een of 't ander ervan, bewaard of nageteekend, in Brugge of elders, te ziene is. Wat een geluk voor de toekomende opvolgers van Pastor De Man, Pastor Vander Hage, Pastor Bylkin, Pastor Robyn, Pastor Jennyn, Pastor Gailliard, Pastor Billiau, Pastor Van Coillie, Pastor Van Rolleghem, zulk een prachtig en stichtelijk gedenkteeken te hebben van hunne roemrijke voorzaten! Wat een geluk... Maar, 't zou te lang worden. Ten huize van al die 34 eerweerde Heeren Pastors zullen wij, in een navolgend schrijven, met E. Kanonik Rembry zijnen Vlaamschen boek in der hand, betnaar gaan, om beter nog met hun, en met het kostbaar werk van hunnen vriendelijken levensbeschrijver, kennisse te maken. ('t Vervolgt). Guido Gezelle |
|