Hulst was vrouwgeslachtig en men zei de hulst, van der hulst, te der hulst; nu wordt het woord als mangeslachtig gebezigd, en men zegt van den hulst.
Daar zijn oorden die Hulst, Hulste, Oudhulst of Houthulst heeten; en die van Hulst of van Hulste zijn, of vroeger waren, heeten gevoegelijk Hulstaert.
De moederlijke voorouders van den onlangs overledenen Monseigneur Dhulst waren Heeren van Hulste, zoo 't de name Dhulst, vroeger d'Hulst, de Hulste, van Hulste, uitgeeft.
Of die oordnamen uitstand hebben met het gewas dat hulst heet, dat is mij onbekend.
Al die Verhulst heeten, vroeger Van der Hulst, dragen waarschijnelijk eenen boomname, gelijk de Vander Eecken en de Vereecken, de Vander Helsten en de Verhelsten, de Vande Peereboomen, en meer andere.
Van huls, eertijds hols, hebben de Franschen hous en houx gemaakt; en van hous houssaie, dat een hulstenbosch of eene hulsthage is.
Houssaie schreef vroeger houssaye, en van daar komt de gekende geboortename van Monsieur De la Houssaye, in 't Vlaamsch Mijnheer Verhulst.
Kwame er nu iemand met dien Franschen name alhier over, 't en zou niet lange aanloopen of hij zou, bij de Vlamingen, De la housee, De la housse, of kortweg Lahousse heeten, doet hij niet?
De Hulster (nevengedaanten de hulser, de huller) beteekent de haarlegger, of de coiffeur zoo ze nu zeggen. Het woord Hulster staat, met dien zin, nog in Kramers' woordenboek.
Guido Gezelle