Biekorf. Jaargang 7
(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMingelmareDE Eerweerde Vader J.P. v[an] K[asteren] schrijft in het Hollandsch tijdschrift ‘Studiën’ volgender wijze over de tale die Zeer Eerweerde Kanonik en Hoogleeraar G. Vandeputte gebruikt in zijne overzetting van de 4 laatste boeken van Moyses! ‘Over de taal van den brugschen Professor hebben wij vroeger reeds het onze gezegd, en daarbij betuigd dat wij noch hem noch wien ook ‘het recht betwisten om te schrijven zoo als men in Vlanderen spreekt.’ In zoover deze laatste uitdrukking den schijn had op Vandeputte te worden toegepast, heeft zij van L. D'Heere in het tijdschrift ‘Biekorf’ een niet ongegrond verzet uitgelokt. In plaats van te schrijven ‘zooals men in Vlanderen spreekt’, heeft Vandeputte eene welgemeende poging tot verbroedering bedoeld. ‘De ware verbroedering zoude eene tale moeten scheppen, die allemans recht eerbiedigt, allemans goed aanveerdt, niemands heerschappij en krenkt; eene tale waar alle woorden en wendingen, alle geslachtelijkheden, uitgangen, klanken, enz. die echt Dietsch zijn, burgerrecht zouden genieten. Hetzij dat ze uit Holland, uit Vlaanderen of uit 't is gelijk welk ander geweste herkomstig zijn, hetzij ze nog levende op de lippen van 't volk gevonden of uit oude boeken en schriften opgehaald worden, van zoo de taalgeleerden er het merk “echt | |
[pagina 384]
| |
Dietsch” kunnen op slaan, zouden zij als klinkende munte in den algemeenen taalschat gestort, naar behoefte en behooren gebruikt en weigerlijk bewaard worden...... Nu, Vandeputte heeft dat verstaan, en de regels die uit dien verbroederingszin voortvloeien, heeft hij in het werk gesteld. En 't en lijdt geen twijfel dat zijne poginge tot verbroedering wel gelukt en zijne toegevendheid groot moet zijn......’ Aan die toegevendheid brengen wij gaarne hulde, al behoeven wij daarom de bewering niet terug te trekken dat er bij Vandeputte veel overblijft ‘wat ons noordnederlandsch taalgevoel geweld aandoet.’ Over het algemeen geven onze zuidelijke taalbroeders in dit punt ons lesjes van toegeeflijkheid: dat behooren wij Hollanders met waardeering en dank te herkennen. Zeer velen gaan zelfs merkelijk verder dan Vandeputte en D'Heere, en trachten eenvoudig weg noordnederlandsch te schrijvenGa naar voetnoot(1). Dit laatste dringt dan ook ongetwijfeld meer in Belgie binnen dan het Vlaamsch in ons noorden, - hoewel de vlaamsche uitgaven veelal goedkooper zijn, en hoewel wij ten onzent zeer weinig bespeuren van tegemoetkoming aan de wenschen der Vlamingen, al was het maar aan hunnen zeer redelijken afkeer van onze talrijke fransche bastaardwoordenGa naar voetnoot(2). Maar daarom juist omdat de Hollander ons in dit punt kittelooriger schijnt - niet op grond van bespiegelingen over ‘de ware verbroederinge’ hebben wij het vermoeden geuit dat ook de Hollandsche bijbelvertaling meer lezers in Belgie zal vinden dan de Belgische in Nederland. Dat wij persoonlijk geen gezond wetenschappelijk werk ongelezen zouden laten omdat de tale min of meer vlaamsch getint is, zal den lezer uit onze herhaalde aanbeveling dezer zuidnederlandsche vertaling wel duidelijk zijn. Maar wij vleien ons niet daarmede aan den stand van zaken veel te kunnen veranderen. Professor Vandeputte sluit zijn Pentateuch met de volgende dichtregelen, waarmede wij gaarne instemmen: 'k Heb 't laatste blad voleind gekregen...
Aan God mijn dank, aan mij Zijn zegen
den Lezer 't nutschap, en der Kerk
het oordeel over 't gansche werk!
J.P.v.K. |
|