te loonen, met den overvloed
der vreugden onuitspreeklijk zoet
van 't eeuwiglang verblijden!
O Georgeke, betreurde kind,
zoo vroolijk steeds, zoo welgezind,
gij waart te recht van God bemind
Gij zijt nu dood!... Ons herte lijdt!...
Uw voorbeeld was zoo schoone!
Gij leerdet ons met wondere vlijt,
hoe 't kind vergaart in korten tijd
Gij allen die zijn makkers waart,
weest steeds bereid te sterven;
in 't strijden ook geen moed gespaard,
te goeder uur den schat vergaard;
gij ook moet d'heemlen erven!
***
Twee bovenstaande gedichtjes zijn van E.H. Lodewijk Laevens zaliger, die te Rousselaere, op den 3den in Nieuwjaarmaand 1856, geboren wierd en te Poperinghe gestorven is, op den 31sten van de zelfste maand 1895. Priester gewijd in Zomermaand 1881, oefende hij eenigen tijd het leeraarsambt uit in 's H. Amands, te Kortrijk, en in 's H. Stanislas' te Poperinghe. Binnendien gaf hij eene Engelsche spraakkunste uit, ten gebruike der Vlamingen, en gaf, op velerhande gebied, menige blijken van zijnen ijver en van zijne groote bekwaamheid. Maar hij brandde van verlangen om hem heel en gansch ten beste te mogen geven voor het goed, en hij bekwam van zijne overheid de toelatinge om, in Engelland, als zendeling, te mogen gaan werken aan de zaligheid der zielen, die hem zouden worden toevertrouwd. Hij wierd bestuurder genoemd van de kloostergemeente der Engelsche Damen, te Hayward's Heath in Sussex.