| |
| |
Vlaamsche woorden en spreuken
SCHOONE zijn en schoone zingen
zijn vergankelijke dingen.
Gij moet eten om te leven,
en niet leven voor den mond:
die vandaag de maat vergeten
't Is schadelijk, zoo lang in 't verschot van uw geld
't Vlas zou vervrozen zijn, dat het nog in zijne elleboog-
skens (keestjes) stond: maar 't staat al in zijn plante.
Zij en zijn nog niet gewassen
die 't voor alle man kunn' passen.
Zij slachten van de puiden: zij zijn altemale verschillig
Trouwens: giet de puiden uit eenen zak, en elk springt
't Is best zaaien, als het zaad begint te muilen.
en schreemen is kinderzang.
| |
| |
maken eenen boer bijstier (arm).
't Is al stille, daar 't nooit en waait.
Dat peerd is te rond in zijn' hoepels: 't en zal nooit
Een goede aanleg is de helft van het huishouden, zei de
vent, en hij lei zijn wijf aan 't vier.
Als de wind bijt, de visch en loopt noch en bijt niet.
De visch is ook schuw van het licht: als het weerlicht,
hij en loopt niet; is genoeg dat gij een sulferken
ontsteekt, om geen bete meer te hebben.
Stroo vervlaken, is stroo gebruiken om vlaken te maken.
Zie verdekken, hij De Bo.
Als een vrouwmensch schuifelt, O.L. Vrouwe schreemt.
Als het vier blaast, zeggen ze, zal er binst den dag een
vreemdeling in huis komen.
't Is zeker dat men niet zotter en vindt of eenen ouder
Hij keek lijk de deure van de gevangenisse.
is een dingen van nieten.
Als er iemand in het kaartspel genoeg en te veel heeft
om te winnen: g'hebt Ceurne en Bavichove, zeggen
ze, en Hulste om te lappen.
't Moet zuiver zijn dat eeuwig blinkt!
en vuil, zei Jan, dat eeuwig stinkt!
De zware kruisen zijn in koetsen gevoerd.
| |
| |
en 'nen deel van 'nen oom
Heb maar courage, schep maar moed!
kraken de beentjes, 't herte is goed!
De zondagklokke ontwekt een' leêge fokke.
's Avonds zijn 't al groote knechten,
en 's nuchtens en kunnen zij hun hoofd niet rechten.
Als Pieter zeventig jaar oud was, was hij nog zoo rap,
hij zou de katten van da boomen gehaald hebben!
Zij zal heur handtje verwisselen: 't zal heur varen!
't En gaat hier in 't geheele niet meer! 't is hier van 'nen
Zij gaan mij slagwater bestrijên!
Is dat toch krom gaan, Bruin!
Ja, zei Bruin, dat gij moestet alles egen wat ik geakkerd
hebbe, gij zoudt nog krommer gaan!
Hoe eer capot, hoe eer hij God, zei een brave man.
't En zal geen' oude dragen.
Op den stand, zei Pé, en zaagt gij niets. Als zijn peerd
stille stond, en kon er niemand ge ware zijn dat het een
Een dronkaard kwam te sterven. Wij zullen hem te
Loveghem begraven! zei zijn' vrouwe (God loven dat
'k En hebbe maar rechts stropaf-stropaan gedaan, zei een
drinkebroeder, die genachtuild had, en den maandag
Duchten zijne zondagkleederen tegen zijne wekekleede-
Kwade been' en schoone wijven
dienen altijd t' huis te blijven.
| |
| |
Bij Debo staat er: Hij zit altijd in gaten waar niet te
keeren is. Hij is altijd verwikkeld in netelige zaken,
waar hij moeielijk of niet uit geraken kan.
Sprekende van eenen leêgaard, zeggen zij bij ods: Hij is
schoone wel (goed) om aan een gat te staan waar dat
er niet te keeren (te doen) en is.
Met Sint Jacop krijgen de appels hun eerste zop.
Hij heeft wel gouste, maar hij en heeft de durve niet.
't Gaat daar ne vent voorbij die geen' schulden en heeft.
(Van iemand die met zijn' handen op zijnen rugge
Kinnebabaan, zijn groote menschen die kinderachtig zijn.
Ge wilt altijd de vóór- en de achterwagen zijn.
't Ware lijk met Ons Heere om ter zeerst loopen.
Dat heet water naar de zee dragen.
De ziekte van de kloosterpeerden, die werken dat zij
koud hebben, en eten dat zij zweeten.
't Zitten nog al veel dagen in den Oosten.
Die twee, dat is den babbel en den buis (zij hebben 't al
Van kleederen, en ook van menschen die blekken: 't Is
lijk Duinkerke tegen ongeweerte.
Als de kinders kleene zijn, 't is hoofdzeer,
en als zij groot zijn, 't is hertzeer.
Van iemand die daar trotsch gegaan kwam: Dat gij
moestet met een stroo in zijn leên slaan, hij zou afkraken.
Die vrouw is gelegen met een dochterken.
God beware u, en de wind van achter! gij kunt dan
| |
| |
Om de uiterste armoede te beteekenen:
Dat geheel d'helle moest uitsterven,
'k en zou nog geenen klauw van 'nen duivel erven!
Een oud wijf en een' oude koe
is nog altijd entwaar toe goe';
maar een oude man en een oud peerd
Dat hij achteruit liepe, hij zou zijn' schee'n kwetsen.
Van eenen met wien het al meê wilt:
Dat er 'nen bondel hooi uit den hemel viele, hij zou in
den ezel zijn muile vallen.
en zal er geene zonde ontbreken.
In multiloquio non deerit peccatum. - Spreuken X, 19.
G.V.d.P.
|
|