van die gebruiken zoodanig veranderd en verdraaid, dat zij hunnen oorspronkelijken en eigenen aard geheel verliezen, alsook den aangenamen geur van het christen geloof, waar zij een uitwerksel van waren.
Zoo is het, onder andere, met de oude gewoonte bij ons volk van, op zekere dagen, het godsdeel te gaan vragen.
Hier en daar, in weinige streken, vindt men nog dat gebruik in zijne oorspronkelijke, christene wezendheid. Op kerstavond, alsook op nieuwjaar- en dertienavond, gaan de schamele armen van deur tot deur, naar de welhebbende menschen, om het godsdeel te vragen. 't Is eene bijzondere aalmoese, gemeenlijk eetwaren of kleedingstukken, die hun gegeven wordt, ter gedachtenis van de armoede van het nieuwgeboren goddelijk kind, dat ook arm was en dat men wil vereeren in de behoeftigen van het gebuurte. Te dier gelegenheid zingen dezen die achter het godsdeel gaan, buiten aan de deur, het eene of het ander van die oude, eenvoudige en dikwijls zoo aandoenlijke en christelijke kerstliederen, die de geboorte, de armoede, de liefde en de grootheid van het goddelijke kind, of den angst, de bezorgdheid, de moederliefde en de gelatenheid der goddelijke moeder verhalen.
Schoon en christelijk gebruik, voorzeker! waar het eenvoudig en sterk geloof onzer voorouders zoo klaar in doorstraalt. Een christelijk gebruik is het, dat de armen hulpe gaan vragen, niet gelijk sommigen op onze dagen, als een zoogezeide recht om het hun ten onrechte ontvreemde goed van de rijken te eischen, maar in name van het arme goddelijke kind, dat aan de rijken eens leerde uit liefde aan de armen te doen hetgeen zij aan Hemzelven wilden doen.
Dat is het oude en christelijk gebruik van het godsdeel.
Doch welhaast zal het onkennelijk geworden zijn. Nu immers is het op vele plaatsen, waar het nog bestaat, veel veranderd; 't en zijn geene armen meer die rondgaan, het zijn meestal jongelingen die, op die avonden, meteenigen samenkomen, hen verkleeden en onkennelijk maken, en met alle slag van aardige gebaren, hunne geburen gaan verrassen, niet om eene aalmoese te vragen, maar om leute te maken, en alzoo eenige van die lange winteravonden aangenaam over te brengen. Zoo verdwijnt het schoone, het eigenaardige en het christelijke gedeelte van dat gebruik, om er alleenlijk het geestige, het verdraaide namaaksel van te behouden.
Dit is een uitwerksel van den nieuwen tijd, die bij den gulden ouden tijd zoo dikwijls verre onderligt.
C.D.J,