Biekorf. Jaargang 7(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende In de sture Najaarsdagen... IN de sture najaarsdagen zal ik naar geen weder vragen lachend en vol zonneschijn; 't mag bij mij wel stormig zijn! 't Zijnder, die vol heet verlangen, lenteliederen, zomerzangen kwelen in het achterjaar, of er dan geen zang en waar! Die te krank voor eigen luchten naar den loomen vreemde zuchten, tot het stormen is voorbij en het weêrom lente zij! Beelden, zangen uit den oosten kun' in 't najaar mij niet troosten [pagina 347] [p. 347] noch het zoet bezingen van 't zoo gevierde Italienland. 'k Min, o! 'k min ons najaarsdagen, met hun' wilde en woeste vlagen, die met schonderend gerucht scheuren ons bewolkte lucht; Als de hooge populieren luid van wilde wellust tieren; of, met huilend krijgsgeschorm, kampen in den bangen storm; Als de doodgeleefde blaren krinklend winklend nedervaren, rood en geluwachtig bont, op den natbespeersden grond. 'k Min ons najaar, als de winden van de dichterlijke linden, tegen wille schier en dank, rooven blad... en schaûwe en zang; Als in eik en beukedreven zulke bange beelden zweven, die het volk daar wandelen doet in des najaars avondgloed. Ai! zoo menige oude sagen, in de lange zomerdagen schier vergeten en vergaan, komen rond den heerd weêraan. In den geest ook heemlijk glijden uit de lang verledene tijden treur'ge droomen, o! zoo zacht, door het najaar aangebracht. En de ziele, die, ontkluisterd, naar hun lief vertellen luistert, en hun nare droefheid deelt, schept zoo menig droevig beeld. [pagina 348] [p. 348] Wondertreur'ge najaarsklachten voên de ziel met wilde krachten: - Die geen droefheid dragen dorst voerd' hij ooit een mannenborst? Laat ze dan, die zonnedagen immer ende vreugde vragen, laat ze in 's werelds oorlogbaan hun bebloemde wegen gaan... Lange nachten, korte dagen, wind en storm en regenvlagen en des kampers vrome lied, is dit 's menschen leven niet? Horand Vorige Volgende