Na de Oorvolkeren, kwamen de Caucasische Kelten onze bergen en heuvelen bezetten. Later volgden de Kimbers, die de bestgeschikte vlakten en laren tot verblijf uitkozen. Eindelijk kwamen de Germanen.
***
Uit eene der oudteutoonsche overleveringen van Tacitus blijkt, dat de Germanen, na den slinkeren Rhijnoever overweldigd te hebben, de landen gingen bezetten waar, ten tijde van den romeinschen gesohiednisschrijver, de Tongeren (Tungri) gevestigd waren: dit was, zoo men weet, het land der Eburonen.
Die volksoverlevering wordt door Caesar bevestigd: ‘Caesar vernam - zoo schrijft hij, II, 4, - dat de Belgen grootendeels gesproten zijn uit de Germanen; dat zij oudtijds den Rhijn overgetrokken, en, om de vruchtbaarheid des gronds, in Galliën verbleven waren, na de vroegere Gallische ingezetenen er verdreven te hebben. Bij onzer vaderen geheugen, waren zij de eenigsten die, tijdens de algemeene verwoesting van Galliën, de Teutonen en de Kimbers buiten hunne grenzen wisten te houden. Door de nagedachtenis zulker gebeurtenissen verkregen zij veel aanzien, maar zij wierden ook grootelijks aanmatigend wegens de krijgskunst.’
‘De Condruzen, de Eburonen, de Caeresen, de Paemannen - zoo schrijft hij wat verder - volkeren die onder den algemeenen naam van Germanen aangeduid worden, waren geschat op 40,000 manschappen.’ De allereerste invallende Teutonen bleven den naam van Germanen behouden. Hier vergat Caesar de Segni, die nochtans ook ‘Germanen waren van stamme en van name’ (germanorum è gente et numero (VI, 32).
Naar ons oordeel, zouden de Eburoonsche bondgenooten eerst, als eene spie, gedrongen zijn tusschen de midlandsche en de noordsche Kimbers; twee eeuwen vóór onze tijdrekening, trokken zij, bij middel van schepen - naar gewoonte (Caesar IV, 4 en 16) - omstreeks het huidige Keulen, over den Rhijn. Na de Gallen overwonnen en verjaagd te hebben, namen de Eburonen tot woonoord de