Ruysselede
IN de Nederduitsche tongvallen bestaat het woordeken rusch; 't beteekent bies en riet, en 't komt ook, met de zelfste bediedenis, onder de gedaante van risch te voorschijn.
In de oordnamen en zullen wij dat woord niet al te veel aantreffen.
Waarom?
Omdat riet en biezen meest in de moerassen groeien en dat zompen en moeren niet geschikt en zijn om door zwervende en aanlandende volksstammen bezet te worden.
Als de Franken in onze streken toekwamen, hebben zij eerst de plekken verkozen, waar zij weilanden voor hun vee en akkers voor hun koorn konden aanleggen.
Een enkele oordnaam vertoont ons nochtans de beide wisselgedaanten: Rüsfort, in de omstreken van Bersenbrück heet Rusvorde in 1188 en Hriesforda in 890.
Rusvoorde is de voorde, de doorwaadbare plekke, waar er veel rusch of riet groeit en vele biezen wassen.
Daar zijn nog verschillende oordnamen, die aan dit gewas hunnen oorsprong te danken hebben, zooals Rispach, Reisbach in de omstreken van Landau; Riswic, Rijswijk, de naam van drie dorpen in Nederland; Rieschweiler, in de omstreken van Zweibrücken, Rijssen, (?) een stadtje in Twenthe; Ruysbroeck, in 1179 Rusbrôc en Ruschebroc, een naam die wegens zijne bediedenis de zelfste is als biesbroek, een broek die vol rusch, vol biezen staat.
***
Wij en kennen de naamreden, den taalkundigen uitleg van 't woord rusch niet; de geleerden twisten over zijnen