strijdige beteekenis, zooals: ter welker gelegenheid, ten allen kante, enz. Ziet den vorigen jaargang, bl. 371.
***
Nochtans denken wij, dat zij, die hier met welluidendheid zouden voor den dag komen, de zaken maar oppervlakkig 'n beschouwen, en dat hunne meening niet gegrond 'n is.
Vooreerst, herinneren wij eenen regel, dien velen, wanneer zij iets in hunne vlaamsche moedertaal lezen, 't zij uit onwetendheid 't zij uit nalatigheid overtreden, en die luidt:
‘Wanneer twee woorden op malkaar volgen, waarvan 't eerste op de doffe e uitgaat en 't andere met eenen klinker begint, dan versmelt in de uitspraak die toonlooze e met den volgenden klinker ('t en zij bij zeldzame uitzondering, klaarheidshalve), zoodat in dicht en ondicht de twee lettergrepen maar als ééne gelden:
Hij beefde en wankelde als een riet. (Ledeganck).
Eer de avond viel, en de ondergaande zon...’
Zij, die voorgaanden regel in acht nemen, zullen dus de zegwijzen: te uwen dienste, te onzen huize, te allen tijde, niet uitspreken als volgt: te-uwen dienste, te-onzen huize, te-allen tijde; en nog veel min: te juwen dienste, te jonzen huize, te jallen tijde (!!!); maar wel alsof er stonde: tuwen dienste, tonzen huize, tallen tijde.
't Woord welluidendheid is ten anderen, nog al bedriegelijk, en, aangezien het in de spraakkunst een tamelijk groot gezag heeft, zullen wij 't ding wat onderzoeken.
Welluidendheid is eigentlijk de hoedanigheid van iets dat wel klinkt, doch in de spraakkunst bediedt men daardoor, wat de uitspraak zachter en vloeiender maakt. Zij bevat dus twee bestanddeelen: de zachtheid en de vloeibaarheid of 't gemak; zelfs, als men verschillige taalverschijnsels door de welluidendheid gewettigd nagaat, zooals onder andere: inlassching, bijvoeging, verandering van letters, zal men allichte gewaar worden, dat het gemak zoo niet het eenige, toch verre het bijzonderste is, wat in de spraakkunst door welluidendheid bedoeld wordt.