Biekorf. Jaargang 7
(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTwee Levensverhalen over Idesbald van der Gracht
| |
[pagina 199]
| |
verhaalt, Claeys, 72. ‘Ziedaar wat eene goede opvoeding vermag’ Van Zieleghem, 21. Zoo ook Claeys, 23, 127, 162, enz. Van Zieleghem, 20, 57, 71, 87, enz.
= Hoort hoe eene oude oorkonde... Daaraan (of) daaruit ziet gij wat eene goede opvoeding vermag. De woorden ‘ziehier, ziedaar,’ als samengestelde woorden, moeten ieuwers in de 17de of in de 18de eeuwe uit het Fransch vertaald, in onze boeken gerocht zijn. Muyldermans, Bijdragen enz. drukt dienaangaande de volgende reken over uit Eenige regeltjes, door J. Bols en J. de Ruysscher: ‘Wij vinden die woorden louter Fransche of Latijnsche zegswijzen. In het Hoogduitsch en in het Engelsch is de letterlijke vertaling van voici en voilà niet gekend. Het onverbasterde Vlaamsche volk gebruikt nooit de woorden ziehier, ziedaar, en het heeft geene uitdrukkingen te kort om die vreemde zegswijzen weer te geven; b.v. voici, hier is, hier zijn, dit is, gij ziet hier; voici la plume qu'il cherche; hier is de pen die hij zoekt; me voici, hier ben ik; la lettre que voici: de brief dien wij hier hebben (deze brief hier); voici venir le roi; ziet! daar komt de koning! voici ce qui m'y engage: wat mij daartoe aanzet is dees (dit); voici ce qui arrivera, weet gij wat er zal gebeuren? et voici comment: en wel op de volgende wijze; voilà votre mère: daar (of: zie, daar... of: die daar... of: dat) is uwe moeder; voilà mon affaire: dat is mijne zaak; le voilà furieux: nu is hij woedende, zie; en voilà assez: genoeg daarvan, dat is nu genoeg; en voilà une bonne: dat is nu eens wel, aardig! voilà qui lui va: dat lijkt hem, gaat hem; comme le voilà fait: nu ziet hij er uit! ne voilà-t-il pas de quoi me surprendre? Zou mij dat niet verwonderen? voilà parler en homme raisonnable: dat heet als een verstandig man spreken.’ Vgl. De Bo op het w. zien.
Door het zweerd en het vuur. - ‘er alles door het zweerd en het vuur verwoestende’ Claeys, 30; ‘dat er moest gevochten en Vlaanderens recht en eere door het zweerd en het vuur gewroken worden’ Claeys, 30.
De Franschen noemen eerst het zweerd (par le fer), daarna het vuur (et le feu). Wij, Dietschen, zeggen: te vure en te zweerde.
Komen te + werkwoord (fr. venir de + werkwoord). - ‘Gelijk wij het komen te zien, Idesbald gelukte in zijne onvermoeibare pogingen niet’ Claeys, 92. ‘Gelijk wij het komen te zien, vele groote en roem weerdige mannen telt de alomvermaarde abdij van Ter Duinen’ Claeys, 189. | |
[pagina 200]
| |
Dat ware, in goede tale: Gelijk wij het zoo even gezien hebben; zooals wij het daar even, daar seffens, daar aanstonds, daar rechts gezien hebben. Komen te, in den zin van het Fransche venir de, is ondietsch en bij het onverleerde volk ongebruikt. Daar de boekhandelaar op den omslag zijner boeken zegt: komt te verschijnen....., daar zou het volk zeggen b.v., versch verschenen...... Doch, belet wel. Komen te + werkwoord, in den zin van het Fransche venir à + werkwoord, is goed Dietsch; dat bezigt boeken spreektale heel redematig ‘om het gebeurlijke, toevallige, onzekere, onverwachte van iets aan te duiden’ zooals Kramers zegt op het woord venir à. B.v. Indien zijn vader t'avond ofte morgen komt te sterven, waar moet dat arm kind gaan belenden? De reden waarom komen te + werkwoord goed is met den zin van het Fransche venir à, en slecht met den zin van het Fransche venir de, zoekt de Zuidnederl. Maatsch. van Taalk. volgenderwijze te doen vatten: ‘Ik kom van hem te spreken; hij is komen te overlijden’ is af te keuren ‘omdat komen van het verleden niet mag gezegd worden... Integendeel: zoo hij komt te sterven, voor: indien het gebeurt dat hij sterft, mag behouden worden, omdat komen, op de toekomst doelende, met den aard onzer taal inderdaad overeenkomt.’ Die uitleg, alzoo overgedrukt in Muyldermans' Bijdragen, bl.139, is heel duister, zelfs onnauwkeurig. ‘Hij is komen te overlijden’ wordt ten onrechte als wantale verwezen. Dat is goed Dietsch en beteekent: Het is gebeurd dat hij overleed (il est venu à mourir). Zou de ware reden de volgende niet zijn? Het werkwoord komen drukt eene wezentlijke of eene denkbeeldige beweginge uit. Het voorzetsel te, na komen, geeft te kennen waar die beweginge einde neemt. Hij is komen te sterven = hij is komen tot sterven, tot daar dat hij stierf, zooverre dat hij stierf. Als ge komt, als ge zult komen te bemerken = als ge tot daar, als ge zooverre zult komen dat ge bemerkt. Daaruit volgt dat de daad van sterven, bemerken niet en kan verleden zijn als deze van komen gebeurt. Alzoo is het waar dat ‘komen (of liever komen te) van het verleden niet mag gezegd worden.’ Daarentegen en kan het voorzetsel te, na het werkw. komen, geenszins te kennen geven waar die (denkbeeldige) beweginge aanvang neemt. Het voorzetsel van zou daartoe dienen. Vgl. Hij komt van het land te huis. Welnu, zegt ge b.v. Ik kome den brand te zien’, willende bedieden: Ik hebbe daar zoo even den brand gezien (je viens de voir l'incendie), dan bezigt gij het voorzetsel te om te kennen te geven waar de daad van komen aanvang neemt. 't Is immers alsof ge zeidet: ‘Ik hebbe den brand gezien; ik kome er van,’ en, omdat ge nu van daar komt, daarom is de daad van zien versch gebeurd. Maar het voorzetsel te in stêe van het voorzetsel van | |
[pagina 201]
| |
gebruiken, is tegen de tale ingaan. Tegen de tale ware 't nog, zeidet gij: ‘Ik kome van den brand te zien.’ De tale zou eigentlijk eischen: ‘Ik kome van het den brand zien (van het zien des brands). Doch zoo en spreekt er niemand.
De aandacht roepen. - ‘Ware het mij toegelaten de aandacht van het onderzoekingscomiteit op dit wonder te roepen?’ Van Zieleghem, 134.
Dat is Fransch. Het Dietsch zegt: iemands aandacht vestigen op iets.
Een einde stellen - ‘en smeekten den Allerhoogste, een einde aan hunne beproeving te stellen.’ Van Zieleghem, 67.
De oude boeken spreken dikwijls van ‘een einde maken’ niet - zooverre ik weet - van ‘een einde stellen.’ Dit laatste zullen de verfranschte Vlamingen in onze tale gebracht hebben (mettre fin, zegt de Franschman). Daarom dienden wij, Vlamingen, het voorbeeld te volgen van Duitschen en Nederlanders, en te zetten ‘smeekten den Allerhoogste, een einde aan hunne beproeving te maken.’ | |
Nuttelooze schuimwoorden:In beide levensverhalen staan 'k en weet niet hoeveel schuimwoorden die allergemakkelijkst door hunne Dietsche wêergade konden vervangen worden, b.v. Apostel van Vlaanderen, archiven, bibliotheke, Cantor, missen celebreeren, devotie, dormter, ex-voto's, familie, floreerde, fondatie, glorie, historie, hospitaal, lancie, lustpriëel, magistraat, mirakel, mirakuleus, officie, bisschoppelijke ornamenten, patroon, pelgrims, portret, prinses, profes, rantsoen, refter, refugie, relikwie, saarters, tempeest, tombe, tribunaal, troebele tijden, vallei, vassalen, wapenfeiten, enz. enz. Walen en verfranschte Vlamingen hebben veel te veel leute, als 't gebeurt dat ze in Dietsche boeken of bladen zulke woorden bemerken. Die eergevoel heeft, en zal hun dat genoegen niet verschaffen. Bovenstaande aanmerkingen zullen reeds voldoende zijn, hopen wij, om de Lezers van Biekorf te overtuigen 1/ Dat dergelijk onkruid min of meer in menige andere boeken te vinden is, zelfs - wij bekennen 't geerne - in onze eigene opstellen; | |
[pagina 202]
| |
2/ Dat wij het altemale zeer noodig hebben, oplettender te worden in zake van tale, overmits Fransche en Vlaamsche dagbladen ons aanhoudend het goede Dietsch doen vergeten; 3/ Dat er, bij het onderrichtgeven in de moedertale, nog iets anders te doen valt als Dietsche leesstukken in het Fransch te vertalen. Jan Craeynest |
|