Biekorf. Jaargang 7(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende O.L.H. Traantjes VIJF bladjes, allen even groot: een blommenvat op ieder blad met gelen voet, onzichtbaar schier en purperwendig hoofd versier; tien draadtjes rond een hert in 't rood getopt: dat is het blomke fijn, dat schilders doet wanhopig zijn. Gij zijt, zoo zegt me in Vlanderenland, waar elk gewis een schilder is, met woordenkleuren, ‘Traantjes van Ons Lieven Heer’. Die tellen kan, hij telle ze al den binnenkant, en zoo hij 't blomke rond wil gaan hij vindt er meer dan honderd staan. Misschien dat toen het godlijk kind op aarde was en kruidekes las, een distel of een doren stak, een traantje uit bei zijn oogjes brak, die ge eerbiedvol en welgezind gevangen hebt, aleer de grond die kostelijke perels vond. [pagina 187] [p. 187] Toen deel het lieve kindeken uit uw groene blaan een blomme ontstaan. En fijner blomke en bloeit er geen - want Hij en maalde er ooit maar één - dan 't rondgebekte needrig kruid dat schilderde, weenend, Jesus zoet met traantjes en een dreupelke bloed. Aanschouwt hoe 't rond de blommen daar in breeden rand een krone spant, gekruist, gesprieteld en getakt, hier in- en daar dooreengezakt, ootmoedig en eenvoudig, maar, al is het nietig in den schijn kan er een blomke grootscher zijn? Jer. Noterdaeme Vorige Volgende