| |
| |
Twee Levensverhalen over Idesbald van der Gracht
SEDERT dat Zijne Heiligheid Leo XIII - den 23sten in Hooimaand 1894 - Idesbald van der Gracht zaliggesproken heeft, zijn er, onzes wetens, twee levensverhalen over dien roemruchtigen vlaming. Het eerste verscheen bij De Haene-Wante, te Brugge, en heet Leven en vereering van den Zaligen Idesbaldus, derden Abt van Duinen, door C, Van Zieleghem; het tweede verscheen bij Jules De Meester, te Rousselare, en heet Het Leven van den Zaligen Idesbald van der Gracht, derden Abt van Ter Duinen, door Hector Claeys.
Het doel dier eerweerde Heeren is loffelijk; hun werk - vooral het laatstgenoemde - zal geern gelezen worden en veel deugd doen aan het vlaamsche volk.
Hoe jammer dat de voordruk niet zorgvuldiger overzien en wierd! De tale, in beide boeken, hadde er veel bij gewonnen. Mogen wij dit ons gezegde door eenige voorbeelden aanschouwelijk maken? Alzoo leert de lezer, als hij zelve iets opstelt, dergelijke onnauwkeurigheden vermijden. Wij hebben 't zoo noodig, oplettender te worden in zake van tale, nu bijzonderlijk dat fransche en vlaamsche dagbladen ons aanhoudend het goede Dietsch doen vergeten.
| |
| |
| |
Misspelde woorden:
Mildadiglijk, Van Zieleghem, bl. 125, in stêe van: milddadiglijk. |
Onmiddelijk, Van Zieleghem, bl. 25, 117, 120, in stêe van: onmiddellijk. |
Vrijf, Van Zieleghem, blz. 123, in stêe van: wrijf. |
Ontvricht, Van Zieleghem, bl. 122, in stêe van: ontwricht. |
Uitgevrocht, Van Zieleghem, bl. 168, in stêe van: uitgewrocht. |
Van zijnent wege, Van Zieleghem, bl. 51, in stêe van: van zijnentwege. |
Langst de opening, Van Zieleghem, bl. 121, 120, in stêe van langs de opening. |
Des niet te min, Claeys, bl. 61, 73, in stêe van: desniettemin. |
Zoo haast zij naderden, Van Zieleghem, bl. 79, in stêe van: zoohaast zij naderden. |
Zoo als ... Veurne, Van Zieleghem, bl. 65, 134, Claeys, bl. 170. in stêe van ... zooals. |
In eenen zetel dicht daar bij, Van Zieleghem, bl. 117, in stêe van: dicht daarbij. |
Het eerste werk daar Fulco de hand aansloeg, Claeys, bl. 46, in stêe van: de hand aan sloeg. |
Vast houden, Van Zieleghem, bl. 120, in stêe van: vasthouden. |
In alle slacht van ambachten, Van Zieleghem, bl. 65, in stêe van: in alle slag van. |
Nogtans, Claeys, bl. 11, 21, 28, 40 enz. Van Zieleghem, bl. 20, 35, 49, 52, 56 enz. in stêe van: nochtans. |
Dit laatste woord verdient bijzondere aandachtigheid; sommigen zetten nogthans, anderen nogthands, alsof het tweede deel thans (= nu), of tehandts ware. 't En doet. Het tweede deel is dan; in alle dietsche gouwen is de d hier verscherpt tot t. De bijwoordelijke s heeft het Nieuwdietsch daar bijgevoegd. Veel Vlamingen spreken het woord nog op zijn middeleeuwsch, zonder die uitgaande s; vgl. alreede en alreeds. Dus moet het tweede deel, niet thans of thands, maar tans gespeld worden. - Het eerste deel is nog (= en ook, daarenboven) en geenszins het loochenwoordeken noch (= ook niet). Daarop steunende, willen sommige Vlamingen nogtans gespeld hebben. Niettemin blijft de algemeen aanveerde
| |
| |
spellinge nochtans. Wij en zien geen genoegzame reden om van het algemeen gebruik af te wijken. Integendeel. In woorden als ‘borgtocht, worgtouwe’ ziet en voelt men duidelijk de twee samenstellende deelen; daarom en verandert de g voor de t niet in ch. In ‘nogtans’ is het woord dan onzichtbaar en onkennelijk geworden; het is zoodanig veranderd dat de samenstellinge niet meer gevoeld en wordt; daarom is het redelijk, de g voor de t, volgens de algemeene wet, te veranderen in ch. Wat meer is, ons woord nog zou van rechtswege, zelfs als het alleen staat, met ch moeten gespeld worden, zooals in het Middeldietsch en in het Nieuwhoogduitsch. Uit loutere overeenkomst, zet iedereen nog met g, om niet te doen verwarren met het loochenwoord noch. Die oorspronkelijke ch was oorzake dat dan verscherpte tot tan. Welnu, aangezien het woord hier op zijn eigen niet en staat, zoo en is er geen verwarringe te vreezen, en zoo en zijn er geen genoegzame redenen om in het woord nochtans de oorspronkelijke ch te veranderen in g.
| |
Misverbogene woorden:
‘In Pauze's naam’ Van Zieleghem, bl. 51, voor, in 's Pauzen naam. |
‘Voor 't Maria 's beeld’ Claeys, bl. 65, voor, voor 't Mariabeeld, of: voor Maria 's beeld. |
‘Waar het (lichaam) berustend was,’ Van Zieleghem, bl. 105, voor, berustende was. |
‘Duizende getuigenissen,’ Van Zieleghem, bl. 15, 48, Claeys, 86, voor, duizenden getuigenissen. |
‘Honderde armen,’ Van Zieleghem, 66, voor, houderden armen. |
Reden: Berustende en is hier geen hoedanigheidswoord, maar tegenwoordig deelwoord. Welnu, het tegenw. deelw. eindigt altijd op e. - Duizenden, honderden zijn zelfst. naamwoorden, het meervoud van ‘een duizend = een duizendtal, un millier’ van ‘een honderd = een hondertal, une centaine,’ zij moeten dus als zelfst. naamw. verbogen worden.
| |
Overtollig verbogene woorden:
‘Alle hunne gedachten’ Claeys, 66, 96, in stêe van: al hunne gedachten. |
Reden: Al, vóór een lid- of voornaamwoord, blijft, in de huidige spreek- en boektale, onverbogen. Men zegt b.v. alle kinderen. Doch: al de kinderen, al onze kinderen.
| |
| |
‘Ter dier gelegenheid,’ Claeys, bl. 48, 75, Van Zieleghem, bl. 91. voor, te dier gelegenheid. |
‘Ten dien tijde’ Claeys, bl. 110, Van Zieleghem, bl. 32, voor, te dien tijde. |
‘Ten allen tijde’ Claeys, bl. 73, voor, te allen tijde, t' allen tijde. |
‘Ten dien einde,’ Van Zieleghem, bl. 113, 125, voor, te dien einde. |
‘Ter zijner eer,’ Van Zieleghem, bl. 168, voor, te zijner eere. |
Uitleg: Al die uitdrukkingen staan in den derden naamval, ter oorzake van het voorzetsel te. Ter is samengetrokken uit ter + der; ten uit te + den. Bijgevolge ‘ter dier gelegenheid,’ = te + der dier gelegenheid; ‘ten dien tijde,’ = te + den dien tijde; ‘ten allen tijde’ = te + den allen tijde; ‘ten dien einde’ = te + den dien einde; ‘ter zijner eer’ = te + der zijner eer. Welnu der dier gelegenheid is de derde nv. van de die gelegenheid; den dien tijde is 3de nv. van de die tijd; den allen tijde is 3de nv. van de alle tijd; den dien einde is 3de nv. van het dat einde; der zijner eere is 3de nv. van de zijne eere. Maar wie zegt er in den eersten naamval de die gelegenheid; de die tijd; de alle tijd; het dat einde; de zijne eere? Niemand. Het lidwoord de of het is daar gansch overtollig en tegenstrijdig met den aard onzer tale. Iedereen zegt in den eersten naamval; die gelegenheid, die tijd, alle tijd, dat einde, zijne eere. Komt nu het voorzetsel te voor deze laatste uitdrukkingen te staan, dan moet men ze van den eersten in den derden naamval brengen. Om dat te doen, verbuigt men, verandert men ieder verbuigbaar woord, in die uitdrukkingen zoodanig dat het in den derden naamval komt. Welnu, de derde nv. van die gelegenheid is
dier gelegenheid (gelegenheid is onverbuigbaar); de derde nv. van alle tijd is allen tijde, enz. Zoo hebben wij, met het voorzetsel te: te dier gelegenheid, te allen tijde. Die zetten: ter dier gelegenheid, ten allen tijde (te + lidwoord) verbuigen, in die uitdrukkingen, een woord (het lidwoord) dat er niet en staat.
| |
Misbakkene eigennamen:
‘Het bisdom van Terwanen,’ Van Zieleghem, bl. 12, ‘Rodolf, bisschop van Terwanen,’ Van Zieleghem, bl. 65. |
‘Terwanen’ is het Fransche Térouane nagezeid. In dietsche boeken wordt die stad gemeenelijk Terenburg genoemd. B.v. ‘Joannes van Waasten, bisschop van Terenburg’ Claeys, 16. |
***
| |
| |
‘De abdij Ter Duinen,’ Claeys, bl. 70, ‘het klooster van Ter Duinen, Claeys, bl. 70, ‘op zijne reis naar Ter Duinen,’ Claeys, bl. 51, ‘abt van Ter Duinen,’ Claeys, bl. 70. - Daarentegen ‘de abdij van Duinen,’ Van Zieleghem, bl. 30, ‘abt van duinen,’ Van Zieleghem, bl. 39, ‘bij zijne terugkomst in Duinen,’ Van Zieleghem, bl. 46. |
Beide opstellers behandelen het woord als eigenname, zoo ge ziet. ‘Ter Duinen’ bij Claeys, en ‘Duinen’ bij Van Zieleghem, beteekent ‘het klooster in de duinen’. Dien eigenname en hebben ze niet gemaakt; in een stuk van den jare 1682, dat Hector Claeys op bl. 134-135 overdrukt, staat er ‘fr. Niclaas Willaert, dispensier des kloosters van Ter Duinen’ en ook ‘fr. Niclaas Willaert, dispensier van Duinen’. Die beide naamgedaanten zijn nochtans tegenstrijdig, dunkt het mij, met den aard onzer tale. Immers ter duinen en kan anders niets zijn als de derde naamval enkelvoud, met het voorzetsel te, van het vrouwelijk zelfstandig naamwoord de duine. Welnu, het woord duine, duin, was in de middeleeuwen - zooverre wij weten - onzijdig; is hedendaags, in Nederland, onzijdig, in West-Vl. mannelijk.
Het zou dus moeten, met het voorzetsel te, ten duine zijn, oftewel ten duinen. ‘Ter Duinen’ is bijgevolge miszeid, evenals ‘O.L.V. ter slaven’ in steê van ‘O.L.V. ten slaven’. Ten minste, ‘ter duinen’ veronderstelt een tijdelijk verloop van het onzijdig of mannelijk geslacht tot het vrouwelijk. Doch het vrouwelijk geslacht en kan, blijkens de oorkonden, niet lange meêgegaan hebben. Daarom ware Ten Duinen of Ten Duine alleszins veel taalmatiger. - Wat de andere naamgedaante ‘Duinen’ aangaat, die derde naamval zonder lidwoord verwondert ons. Hetgene men in 't latijn abbatia de Dunis noemde, zal men, in 't Dietsch, eerst ‘de abdij ten duinen’ of ‘de abdij ten duine’ (duine, als verzamelwoord), of ‘de abdij in den duinen’ of ‘de abdij in den duine’ of ‘de abdij van den duine’ genoemd hebben; doch niet ‘de abdij in duinen’ noch ‘de abdij van duinen’, dunkt het mij; immers tot dan toe en was dat nog geen oprechte eigenname; daarom stond er waarschijnelijk het lidwoord bij. Welhaast, door het dikwijls herhalen van zulke zegwijzen, wierd ten duinen, ten duine, den duine als eigenname beschouwd, en de menschen zeiden b.v.: Hij woont in Ten Duinen; ik ga naar Ten Duine; Idesbald was overste in Den Duine. Eens dat het woord Den Duine eigenname geworden is, dan geraakt die derde naamval, die eigentlijk afhangt van een verzwegen voorzetsel in of van, als eerste naamval gebruikt, en men zegt b.v. Den Haag (eertijds Den
| |
| |
Hage, hage was in de middeleeuwen zoowel mannelijk als vrouwelijk) is de hoofdstad van Nederland; Den Briel ligt in Nederland. Alzoo zegt het volk te Brugge, sprekende van het huis dat Idesbald's nazaten aldaar gesticht hebben: Den Duine staat langs de Reie. Daarom ware ‘de abdij van Den Duine; Idesbald ging naar Den Duine’ alleszins goede en gangbare tale.
***
‘Dirk van den Elzas,’ Claeys, bl. 23, 24, 26, 27 enz. enz. - Daarentegen ‘Diederik van Elsas,’ Van Zieleghem, bl. 7, 18, 37 enz. enz.
Welke is nu de goede naamgedaante; ‘van den Elzas’ oftewel ‘van Elsas’? Noch de eene, noch de andere. De eerste staat wel is waar in alle nederlandsche en vlaamsche boeken; doch 't en is daar geen Dietsch omtrent: het is Hoogduitsch. De tweede is een weinig beter, omdat het lidwoord, op zijn Dietsch weggelaten is; maar het woord Elsas of Elzas blijft ondietsch en dient uit onze tale verbannen. De Dietsche name van dat land is Elzaten, zonder lidwoord. Alzoo zegt Jakob van Maerlant ‘Diederic van Elsaten’ Sp. Hist. III3 89, 185. Alzoo staat er in eene oude Cronijke van Vlaenderen uitgegeven door de Bibliophilen, I, 100 ‘de grave Philips van Elzaten dede te Soysy maken een houten casteel.... werkende Philips van Elzaten deze brugghe... Philips van Elzaten, grave van Vlaenderen....’. Iedereen verstaat het woord ‘landzaat’; dat is iemand die in het land ‘gezeten’ is, die in het land woont. Wat is een Elzaat? Dat is een die el, die elders, buiten het eigentlijke vaderland, ‘gezeten’ of woonachtig is. Elizâzzo, Elzaat, noemde het oudhoogduitsche volk zulk eenen landgenoot die op den anderen oever des Rijns, buiten het eigentlijke Duitschland, gezeten was. Welnu, de germaansche talen bezigen dikwijls den derden naamval meervoud van den name der inwoners, om het land aan te duiden daar die inwoners gezeten zijn. ‘Zweden’, b.v., ‘Sassen’, ‘Pruisen’, ‘Polen’, zijn eigentlijk de derde naamval meervoud van ‘een Zweed’, een Sas’, ‘een Pruis’, ‘een Pool’. Zoo hoort men bij ons ongeleerde volk hedendaags ‘in Belgen’ zeggen, daar de boeken spreken van ‘Belgie, of
België’. Dien name ‘Belgen’ en willen wij hier niet aanbevelen aangezien de goede name ‘Belgenland’ ook gangbaar is; maar ‘Belgen’ toch is veel beter Dietsch. als het half vreemde woord ‘Belgie, België’. Alzoo is Elzaten derde naamval meervoud, de echt dietsche name van het land dat in 't Duitsch der Elzass heet.
***
('t Vervolgt)
J. Craeynest
|
|