Mingelmaren
ANNO 1537 heeft Cornelis Boerman t' Yperen syn conste beginnen te thoonen; hij was een cousmaeker ende cleermaeker, ende vrocht by den gesichte sonder mate te nemen; hy snede meer in een ure dan eenen anderen in eenen halven dach. Hy heeft gemaeckt van houte een vrouken spinnende, ende omkyckende naer haer kindt, dat in een wiege lach, ende werdt gewiecht van een ander houten kindt. Item noch een kindt pap eetende ende schudde thooft als oft hem verbrande; noch een hondeken dat opdiende om wat te hebben en al roerende oft geleeft hadde. Hij maeckte eenen wagen die alleen voortliep, een groot stuck wechs, die eenen man levende daer op sittende bestierde; ende veel meer andere consten. Van hem meuchdy lesen in den spiegel der nederlandsche outheyt, int vierde boek aent 69e Capitel int eynde.
TE Iseghem schuinsch recht over het brievenkantoor, is er in den gevel van een huis een steen gemetst met het volgende opschrift in 't zwart uitgeverfd:
Uitleg zoude wel gekomen zijn!
MEESTER Everaard Obrecht, pastor van Emelghem (1625-1648) schreef op de eerste bladzyde van zyn handboek:
Dient Ghodt vier uren alle daghen
Slaept seven uren oft cont ghy min
Acht uren nempt tot uwen ghewin
Twe uren scherpt uwen sin
Doet dit alle daghen sonder orboiren
Soo en hebt ghy tyt noch ziel verloren.