Biekorf. Jaargang 7
(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBouvines
| |
[pagina 58]
| |
het recht van den tijd moet kennen en gansch het vervolg der daadzaken vóóroogen hebben; men moet daarenboven alle partijdigheid en vooringenomenheid voor eigen land en vorsten kunnen over 't hoofd zien. Wij willen toch, om reden van de belangrijkheid der zaak, eene antwoorde beproeven. Daartoe is het noodig eenige daadzaken te herinneren en dit zal ons gelegenheid geven om de stoffe te verdeelen, Men weet dat, na de dood van keizer Boudewijn van Constantinopelen, Philippe-Auguste de twee dochters van den overledenen graaf naar Parijs deed voeren. Daar had hij het recht toe, als leenheer van Vlanderen; want als dusdanig was hij oppervoogd van 's lands weezen. Niettemin waren de Vlamingen, de Gentenaars vooral, bij wie de jonge vorstinnen verbleven hadden, uitermaten misnoegd. De koning spoedde om de oudste der vorstinnen te doen trouwen met eenen man op welken hij meende te mogen steunen, iets waarin hij geholpen wierd door Mathilde van Portugaal, de weduwe van Philips van Elsaten, de moei, bijgevolg, der beide jonkvrouwen. Vrouw Mathilde bracht haren neef aan, Ferdinand van Portugaal. De koning stelde als voor waarde dat de toekomende graaf van Vlanderen de steden Aire en Sint Omaars zou afstaan aan Vrankrijk. ‘Zulks en kon Ferdinand niet, als van zelfs spreekt,’ zegt vader David, ‘maar toch hij gaf zijn woord, en de zaak van het huwelijk was allicht geklonken. Wanneer de jonge echtgenooten te Peronne aankwamen, op weg naar Vlanderen, stond daar des konings zoon, Lodewijk, die met gewapende macht de voorbaan had genomen: hij deed hen opsluiten in het casteel der stad, tot dat hij Aire en Sint Omaars bemeesterd had en daar sterke bezettingen in gesteld. Dan liet hij de jonge getrouwden hunne reis voorzetten.’ De graaf wierd kwalijk onthaald te Gent, en was te wege de wapens tegen den Franschman op te nemen: hij wist nu, trouwens, een weinig meer als toen hij de steden beloofde af te staan. Doch, op aandringen van zijne gemalin, zijne moei en eenige edellieden, teekende hij | |
[pagina 59]
| |
algelijk den afstand der twee steden, bij verdrag gesloten te Pont-à-Wendin, den 24 Februari] 1211. Hier ligt het begin en de oorsprong van al de twisten die zullen volgen; hier is dus de hoofdzonde, als men zoo mag spreken. Welnu, wie had hier gelijk of ongelijk? De koning handelde voorzeker oneerlijk jegens de jonge vorstinne - die hij hadde moeten beschermen - met haar, alleenlijk omdat zij onmachtig was, een deel harer staten te ontfutselen. Had Ferdinand ongelijk met zulke voorwaarden te aanveerden? Indien hij daar iets onbillijks in zig, ja-hij; want hij en was niet verplicht van met Johanna te trouwen. Maar men zal, denk ik, nog al gemakkelijk aannemen dat de jonge vorst op geen onrecht en peisde. Hij zal wel ingezien hebben dat hij de toestemming van Johanna ging noodig hebben om die steden af te staan, maar hij zal wellicht ook gedacht hebben dat, eens het huwelijk voltrokken, zijne echtgenoote gemakkelijk zou overgekomen zijn. Kwam zij niet over, men kon naar een scheidsrecht uitzien. Ferdinand zag een schitterend huwelijk te gemoet, en alles moest rap gedaan zijn: zoo wilden het zijne moei en de koning. Van de rechten van volk en land en zal Ferdinand, een vreemdeling, niets geweten hebben. Ferdinands onvoorwaardelijke belofte was dus onwettig, dat wil ik wel, maar wellicht zonder kwaden wil en zonder veel overleg gedaan. Philippe-Auguste integendeel, en wist maar al te wel wat hij deed, want daar bestond een oude twist nopens die steden: hij handelde op eene weinig ridderlijke wijze, ja, klaarblijkend oneerlijk. Maar was die afstand geldig? Men zou vooreerst kunnen bijbrengen dat Ferdinand niet wel en wist wat hij deed, aangezien hij, naar alle waarschijnlijkheid, de erfelijke of geschiednismatige rechten van Vlanderen niet en kende; dat, hadde hij de gewichtigheid van dien afstand gekend, hadde hij geweten dat zijne wettigheid door het land kon betwist | |
[pagina 60]
| |
zijn, hij hem mogelijks niet en zou gedaan hebben; dat hij, diensvolgens, later door zijne eerste overeenkomste niet gebonden en was, zelfs als zijne vrouw zou toestemmen; verders, dat hij te Pont-à-Wendin maar uit nood geteekend en had, om zijn bestuur te kunnen aan vangen. Dit nu daargelaten, het vraagstuk van de wettigheid van zulken afstand van grondgebied, gedaan door den vorst alleen, was reeds vroeger opgerezen, namelijk onder Boudewijn IX. Wij laten vader David spreken, den man van helderen geest en breede kennissen. ‘Geheel Vlanderen, adel zoowel als volk, verzette zich (tegen de voorwaarden welke de jonge Boudewijn IX, toen hij zijne hulde deed aan den koning, van dezen had moeten aanveerden). Groot en klein hield staan dat de afstand van het AtrechtscheGa naar voetnoot(1), inzonderheid van de twee vestingen Aire en Sint Omaars, die de sleutels van Vlanderen waren aan de fransche grenzen, volstrekt onrechtmatig was, als gedaan zijnde zonder toestemming van 's lands baronnen en steden, en in weerwil der voorvaderlijke wetten, volgens welke het graafschap niet mocht verdeeld wordenGa naar voetnoot(2). In hoeverre dit alles gegrond was, is thans moeilijk om zeggen; doch de Vlamingen der 12de eeuw zullen 't wel geweten hebben, en hunne volksrechten beter gekend hebben dan de fransche koning, die enkel uit eigen baat te werk gingGa naar voetnoot(3). Evenwel, eene groote vergadering werd gehouden, welke, na alles gewikt en gewogen te hebben, plechtiglijk verklaarde dat het verdrag, door Boudewijns vader met den koning te Atrecht aangegaan, diende gebroken te worden, vooral dewijl de graafschappen van Amiens en Vermandois (als vergoeding) aan Philips van Elsaten door Lodewijk VII uitdrukkelijk toegezegd, na diens dood met kracht van wapenen ontweldigd waren, | |
[pagina 61]
| |
tegen alle recht en reden, en tegen de belofte van den huldigen koning (Philippe-Auguste), die aldus zijn eigen woord geëten had. Zoo oordeelden de Vlamingen in 1196.’ Tot hier vader David. Wat kwam er van dien twist? 't Wierd oorlog. De koning, in Vlanderen ingesloten, beloofde geheel het Atrechtsche weêr te geven; maar, eens op vrije voeten, sloeg hij zijne beloften in den wind. Boudewijn veroverde de betwiste landen en alles eindigde met den vrede van Peronne, waarbij de noordelijke deelen van 't Atrechtsche, onder andere Aire en Sint Omaars, aan Vlanderen bleven. In 1211 stond men dus voor de zelfste vraag. Was de afstand van Aire en Sint Omaars, door den vorst alleen gedaan, wettig en geldig? Vijftien jaar vroeger zeiden de Vlamingen van neen, en nu dachten zij het, ten minste. Wat er van zij, Ferdinand wist nu hoe de koning zijne leenmannen kon vangen, als zij op hunne hoede niet en waren; hij had daarbij nog een bloedigen hoon moeten onderstaan, als de zoon des konings hem deed opsluiten en de steden overmeesterde, alsof men den graaf op zijn woord niet en hadde betrouwd. Dit kon de opbruischende zuiderling nimmer meer vergeten, en 't en zal niet lange duren eer hij de ongeldigheid van den afstand der twee steden zal inroepen. Inderdaad, de neiging van zijn volk volgende, wiens belangen al dien kant lagen, ging hij een heimelijk verbond aan met koning Jan van Engelland (1212), en, wanneer de koning van Vrankrijk hem dagvaardde naar Boonen (Boulogne), om Engelland te helpen veroverenGa naar voetnoot(1), zoo ging hij, na lang dralen, er wel naartoe (Kervyn, tegen David), maar hij dorst daar, nadat de tijding ingekomen was van de verzoening van den koning van Engelland met den paus, in 't kamp luidop verklaren ‘aan den koning van Vrankrijk geene leenplicht schul- | |
[pagina 62]
| |
dig te zijn, noch te willen vervullen, vooraleer de koning Aire en Sint Omaars aan Vlanderen zou hebben wedergegeven. Philips, zonder zijn ongelijk te erkennen, bood eene vergoeding aan voor de twee steden; maar de graaf bleef halsstarig weigeren, en liet gemakkelijk raden dat hij elders zijn woord gegeven had.’ David, volgens Meyer. Dan zwoer de koning, zegt Kervyn, bij al de heiligen van Vrankrijk, dat ‘Vrankrijk zou Vlanderen worden of Vlanderen Vrankrijk.’ - Zijne machtige vloot, die gereed lag om Engelland te veroveren, zond hij aanstonds naar Vlanderen, en hij zelf reed er naartoe, met geheel zijn leger. De graaf en spaarde geen moeite om den koning tegen te houden door allerlei voorstellen, maar, ziende dat het vruchteloos was, zond hij om hulp naar Engelland. Men weet het overige: De vloot van Philippe-Auguste wierd wel vernietigd, in het Zwijn, vóór Damme; maar Vlanderen werd te viere en te zweerde verwoest; Damme en al dat er op het platte land stond, tot aan de zee, in brande gesteken; Kortrijk en Ryssel eveneens door het vier verwoest; Gent betaalde 30,000 mark zilvers; en de koning vertrok, in Ryssel en Dowaai eene bezetting latende. Deze veldtocht gebeurde in 1213. ‘Vlanderen en was nog Vrankrijk niet’, en de Vlamingen waren razender dan ooit op de fransche brandstichters. De graaf, zegt David, ‘zou met den Turk samengespannen hebben, om het den koning betaald te zetten.’
('t Vervolgt) L. Lootens |
|