| |
| |
| |
[Nummer 4]
| |
Z.E. Hr Kaneunik De Schrevel's jongste boekwerk.
ONLANGS is verschenen: Histoire du Séminaire de Brug es, par A.C. De Schrevel, licencié en Théologie de l'Université catholique de Louvain, secrétaire de sa Grandeur Mgr. l'Evêque de Bruges, chanoine titulaire de la cathédrale de Saint Sauveur. Tome I, première partie, Bruges, imprimerie de Louis De Plancke.
De ongemeene bijval waarmede dit werk door de geleerde lieden onthaald wierd en de vleiende bewoordingen daarin zijne Hoogweerdigheid Bisschop Waffelaert den bekwamen schrijver over het welgelukken van diens verdienstvollen arbeid heilwenscht, moeten ons reeds vooraf overtuigen dat wij hier een allermerkweerdigste boekwerk voor handen hebben.
‘Het werk van M. den Kaneunik De Schrevel’ zegt onze Bisschop, ‘is de vrucht van eenen hardnekkigen arbeid daaraan vijftien jaren besteed wierden.
Het draagt den stempel van eene verrestrekkende en vaste wetenschap, beantwoordt aan de eischen
| |
| |
van de strengste beoordeelkunde en vult eene ware leemte aan.’
De zucht naar geschiedenismatige waarheid en naar de stiptelijkste nauwkeurigheid trilt door en door het gansche werk, en van daar die honderden en honderden treffende bewijsstukken, daarmede de geleerde opzoeker voor den dag komt, om zijne beweringen te staven en de waarheid te doen schitteren in haar volle licht, 't Is daar 't gene ons van eersten af getroffen heeft, als wij nog maar enkele bladzijden gelezen en hadden. Naarmate wij verder lazen, straalden die twee voortreffelijke hoedanigheden van den bekwamen schrijver meer en meer door, bij zooverre dat het ons deugd aan 't herte deed, om maar een voorbeeld aan te halen, te zien met welk eenen vloed van afdoende en onweerlegbare bewijsredens, de eerweerde schrijver den goeden naam en de heilige nagedachtenisse van eenen onzer roemweerdigste katholieke voorvechters tegen het XVIde-eeuwsch geuzendom, rechtover eeuwenlangen laster, wrekende is en voor goed in eere herstelt. Wille spreken van Broeder Cornelis van Dordrecht, aan wiens levensverhaal Kaneunik De Schrevel belangwekkende bladzijden toewijdt.
Met tijd en gelegentheid verhopen wij dien rechtschapen en eerbiedweerdigen Franciscusbroeder aan de lezers van Biekorf van naderbij te doen kennen en achten.
Hoevele andere verdienstelijke mannen en hebben wij in die Histoire du Séminaire niet leeren naar weerde schatten! Mannen wier namen, nu nog onder hunne nakomelingschap weinig of niet gekend, in gulden staven dienen geboekt te zijn, in onze landseigene geschiedenisse en in de jaarboeken der brugsche kerke; zoo zijn Kaneuniken heeren Jan vander Coultre, Jacob vander Meulen (de Molendino) en Jacob de Coninck (Regis) die, door hunne edelmoedige liefdadigheid, als de kiem hebben doen ontstaan van 't gene dat, na menigvuldige gedaanteveranderingen, en na loop van jaren en jaren, het Seminarie van Brugge ging worden.
| |
| |
Jan de Witte, zoon van Jan, heer van Ruddervoorde en van Maria Hoose, een bruggeling die Bisschop van Cuba wierd, en stichter van twee openbare leeraarstoelen binnen zijne geboortestad.
Andries Hoye (Hoyus) die, nog arme jongen zijnde, choorknaap was van Sint Donaas en leerling in de schole van 't Capitel, en die later, door de Kaneuniken van voornoemde kerke, naar Leuven gezonden wierd, waarna hij leeraarde te Brugge en te Dowaai; en die door zijne beruchte werken in rijm en onrijm, eenen grooten name verwierf onder de letterkundigen van zijnen tijd.
Met recht zongen zijne bewonderaars van hem, in latijnsche tale:
Nunc ingens exegit opus; primique profanam...
Commisit sacrae, temporis historiam...
Est alter Latiis, Livius, historiis.
Dat is: ‘een grootsch werk heeft hij voltooid, en tegelijk de gewijde en de ongewijde geschiedenis der oude tijden behandeld: Een tweede Titus-Livius voor de Roomsche geschiedenis.’ (Hist. du Sém. bldz., 97).
Françoys de Voughenare, Françoys Martin en Martin Revelare, die, ofschoon zij onschuldig waren, te Brugge op den Burg, levende verbrand wierden:
‘Eadem waren gheexecuteert de drie graeubroeders priesters hierboven metten viere, alvoren ghewoelt zijnde, ende niet min waren, ter eere van den priesterlyken staet, de verbroyde lichaemen begraeven in de heilighe aerde. God ghedyncke de zielen ende vergheve alle menschen heure feiten. Secrete resolutieboek, 25, 26 Jul. 1578’ (Hist. du Sém. blz. 336.)
Georgius Cassander, geboortig van Pitthem in West-Vlanderen, vermaarde humanist, die verschillige kettersche boekwerken in het licht bracht, die, naar de getuigenissen van Valère André, Hartzheim, Foppens, Meuser, Fritzen en Pastor, zoo 't Kan. De Schrevel aanveerdende is, zijne dwaalleeringen introk en te Keulen stierf, in ons roomsch katholiek geloove, ten jare 1566.
Pieter de Corte (Curtius) eerste Bisschop van Brugge, die stierf vooraleer het Seminarie tot stand kwam
| |
| |
tot wiens inrichting hij zoo dapper had gewrocht, en ja, gedwongen was te strijden onder andere tegen dezen die zijn rechter arm hadden moeten zijn.
Remi Drieux (Driutius) die, na vele moeienissen, er eindelijk in lukte het Seminarie, naar de bevelen der kerkvergadering van Trenten, op te richten.
Hier staken wij die opnoeming van voortreffelijke en onvergetelijke namen.
Heel het werk van Kaneunik De Schrevel tintelt van belang, bij zooverre dat wij het, om zijnen rijkdom en zijnen omvang, aan niets betersen kunnen vergelijken als aan eene echte groeve, daar onwaardeerbare schatten voor de geschiedenisse in te vinden liggen.
Hoe lange en heeft de geleerde schrijver niet moeten snuisteren, slinks en rechts, binnen en buiten 't land, om, als eene apis argumentosa ofte konstrijcke bie, den honing van zoovele daadzaken bijeen te krijgen, en in onderling verband te brengen met zoovele jaargetallen, dagteekeningen en namen van dorpen en steden allerhande? Hoevele handvesten, hoevele oude boeken en heeft bij uit het stof der boekzalen niet moeten opdelven, vooraleer zijn werk voltooid was. Dit taai geduld en die hardnekkigheid in het zoeken en opspeuren van oorkonden en keurboeken, zijn het echte kenmerk van eenen knappen, neerstigen werker.
't Leed lange eer het werk uitkwam, maar dit en is hoegenaamd niet aan traagheid toe te wijten, overmits de ervaren schrijver maar al te wel en weet dat ‘haaste en spoed zelden goed’ zijn, en dat, naar de meening van den Hoogw. Heer Dupanloup, het hoogst te betreuren valt, dat ‘sommigen, onder 't voorwendsel dat men met ongeduld naar hun werk staat te wachten, hun noch den tijd noch de moeite en geven die vereischt zijn, en in zes maanden afwerken hetgene jaren en jaren arbeid vraagt.’
Vooraleer ik vermelde in hoevele en in welke hoofdstukken het besproken werk verdeeld is, behoort het dat ik nog eene andere verdienste aanstippe. Bedoele de menigvuldige aanhalingen en bijvoegsels die in onze schoone moedertale opgesteld, en uit keur- resolutie- | |
| |
en andere geschiedboeken getrokken zijn; daarmede heeft de geleerde schrijver zijn werk opgehelderd, en eenen niet geringen glans, zou ik zeggen, van voortreffelijkheid toegevoegd.
Immers, behalvens dat zij, even als de fransche en de latij Dsche aanhalingen, den loop van 't geschiedenismatig verhaal ten zeerste aanbelangen, doen uitkomen en toelichten, bevatten zij, op hun eigen beschouwd, en in Vlanderen's oude tale, menige wetensweerdigheden en bijzonderheden over gebeurtenissen en oude gebruiken van meerdere of mindere aangelegentheid.
Men veroorlove ons enkel twee staalkens aan te halen:
Zoo staat er in het Testamentum Jacobi de Molendino als volgt:
‘Begheere myn huutvaert ende jaer ghetyde, met datter ancleift, simpelicke zonder pompe ghedaen te hebbene, in den choor... met eenen disch van honderd provene in vleesche, broodt ende ghelt, ofte in andere waere, naer den tyt, elcke provene weerdich zynde thien grooten, ten behoeve van den aerme.
Van welcke hondert provene de derthien aerme, die alle donderdaghe commen ter hoochmesse bachten choore, mitsgaders de vyf aermen alsdan zittende int mandaet, ende de derthien refectionalen vande kercke, alle commende ter commendacie ende zielmesse van mynen huutvaert ende jaerghetyde voorseid, ende aldaer lesende ende biddende devotelic ontrent myne sepulture, van 't beghin selve tot den hende, zullen elc een proven hebben. 17 Octobris 1552. (Hist. du Sém. blz. 69).
Uit eene schikking van de Kaneuniken van Sint Donaas:
‘De nieuwe keerlen, die zy moeten hebben Sinte Donaes daghe LVIII ten lancsten, coste wel, met voeringhe scheeren en maken, IX of X lb gr.
Ooc moet men onderhouden, up huerlieder incommen, de bedden, slaeplakens, dexels, hemden, overslopen ende suckenien.
Jeghens Paesschen elc zal moeten ooc hebben twee nieuwe overslopen.’ (Hist. du Sém, bldz. 71.).
| |
| |
De ongekunstenaarde tale van die ‘days of old’ wasemt, om zeggens, den geur uit der oudheid; ja, zij is ons, overal waar zij verschijnt, dierbaar, omdat de tijd tot den welken zij toebehoort, en de zegwijzen, de woorden en de wendingen die haar eigen zijn, ons den eigen aard en den eenvoud der vaderen herinneren, en omdat zij het nageslacht liefde inboezemen voor eigen land en sprake.
Hier volgt de verdeelinge van 't werk in hoofdstukken:
I. | Van de oprichting des Bisdoms van Brugge. |
II. | Hoe 't Capitel van Sint Donaas was samengesteld. |
III. | Van de Capitelschole van Sint Donaas. |
IV. | Hoe er te Brugge openbare leeraarstoelen van Godgeleerdheid en Letterkunde, door Jan de Witte, Bisschop van Cuba, ingericht wierden. |
V. | Hoe Pieter de Corte, eerste Bisschop van Brugge, vruchteloos gewrocht heeft om een Seminarie op te richten. |
VI. | Hoe 't Seminarie van Brugge, onder Remi Drieux, tot stand kwam. |
Een uitgebreide bladwijzer behelst al de eigennamen die in het werk voorkomen. In zijn geheel genomen, beslaat het bij de duizend bladzijden; het bevat de beeltenissen van Hoyus en Driutius, en 't geldt 8 fr.
De moedige schrijver is van zin zijne Histoire du Séminaire de Bruges voort te zetten, en hij zal, in een tweede deel, de volgende stoffe verhandelen:
I. | Het Seminarie van Brugge, van zijne openinge tot zijne herinrichtinge onder Karel de Rodoan, (1571 - 1611). |
II. | Van de herinrichting tot de sluitinge, door Bisschop Servaas de Quinckere, (1611 - 1632). |
III. | De opvoedinge der Brugsche geestelijkheid, sedert de sluitinge van 't Seminarie tot zijne heropeninge, onder Hendrik van Susteren, (1632 - 1719). |
IV. | Van de heropeninge van 't Seminarie van Brugge, tot de stichtinge van 't algemeen Seminarie te Leuven, (1719 - 1786). |
| |
| |
V. | Van Seminarie van Brugge, sedert zijne sluitinge tot aan de vereeninge van 't Bisdom van Brugge met 't Bisdom van Gent, (1786 - 1801). |
VI. | De Seminaristen van 't voormalig bisdom van Brugge, van 1801 tot 1833. |
VII. | Het Seminarie van Brugge binnen de vijftig eerste jaren na zijne heropeninge, (1833-1883). |
Daar hebt gij nu een kort begrip van den arbeid dien E.H. Kaneunik De Schrevel voornemens is te voltooien.
Het eerste boekwerk, dat in 1883 uitgegeven wierd, en 't volgende, dat onlangs in 't licht kwam, waarborgen ons dat het derde niet min belangrijk en zal zijn als de voorgaanden: 't En kan niet missen of het verhaal zal, hoe nader onzen tijd, zoo boeiender worden, en wij verlangen met onzen Hoogweerdigsten Heer Bisschop ‘naar de voltooiing van een werk, dat tot eere strekt van 't Seminarie van Brugge en van den geleerden geestelijke.’ Onze beste gelukwenschen gelieve de geleerde Heer Kaneunik te aanveerden!
X.
|
|