Biekorf. Jaargang 7
(1896)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| ||||||||
Een Nieuwjaarcaartje't REGENT bezoek- en nieuwjaarcaartjes langs alle zijden, bij zoo verre dat ne mensche er waarlijk dom en dul zou van worden! En toch wil ik er een naar ‘Biekorf’ zenden, om het aan zijne lezers kenbaar te maken. 't Is gemaakt in 1764, maar waar of door wien het gedrukt is, en staat nievers vermeld. Van gedaante en grootte is het gelijk aan een blad van eene gewone speelcaarte, van dikte en stevigheid ook. Al de eene zijde, is het effen en glad en trekt op pergament, en 't draagt daarenboven tien klavers, die wel is waar wat ruwe afgeteekend staan, maar toch geschikt zijn gelijk eene klavertiene uit het caartespel En zoude er hier geen verbaud moeten gezocht worden tusschen speelcaarte en nieuwjaarcaarte? Op de andere zijde, die wat ruwer van papier schijnt, staat er te lezen: Het jaarschrift, dat slinks begint om van boven te eindigen, is wonder en aardig daar het een uitleg is en, ter zelver tijd een jaarschrift, dat, even als het onderste, 1764 aangeeft, Maar 't is een jaarschrift waarin dat al de letters van den a b c tel en weerde hebben. 't Is al verre gelijk in de grieksche jaarschriften. De tien eerste letters verbeelden de 10 leegste getallen: 't Is te zeggen a doet 1. b, 2. c, 3: enz., tot aan k, die tiene doet, immers de j en is niet gekend. Van deze boekstave voort verhoogen zij met tien, zoodat 1 20 doet, m 30, n 40, enz. 't Is die weerde die in cifers onder de woorden aangeteekend is, en die al de rechtere kant herhaald en samengeteld staat. Wie kent er nog zulke oude caartjes, en wie schrijft er over hunnen oorsprong en hun gebruik? J.V. | ||||||||
[pagina 15]
| ||||||||
In den bosch van HeusdenNIET verre van Heusden ligt er een bosch daar ge voor veel geld's nachts geenen Heusdenare en zoudt voorbijkrijgen, want het en deugt daar niet. Op nen zekeren nacht kwam er late een dronkaard door dien bosch naar huis. In eenen keer ziet hij vlak vóór hem, een slot staan, dat door alle vensters licht gaf. Zij zongen en ze sprongen daar, dat het helmde. ‘Waarder licht is, is er geweunlijk drank,’ zei de vent, en hij belde, en vroeg een glas drank. Zij brochten hem eenen gouden ruimer vol wijn. Maar, zoo 't gebruik is, maakte hij zijn kruis eer hij dronk. Zoohaast als hij zijn kruis gemaakt had stond hij weer in den bosch, slot en al 't was verdwenen, maar den gouden ruimer had hij meê. 's Anderdags ging hij naar stad, om zijnen ruimer te verkoopen. Hij kwam daar aan eenen goudwinkel, en 't wijf kwam vooren. ‘Maar dat is mijn ruimer, dien ik verloren hebbe,’ zei ze. Maar, niet te doen: ‘Ik heb hem in den bosch van Heusden gehad’ zei de vent. En 't wijf, die bevreesd was dat zij haar eigen zou beklapt hebben, in eenen tijd, dat de tooveressen nog verbrand wierden, was op den duur blijde hem te kunnen koopen voor vijftig frank. De vent stak het geld in zijne beurze, en, als hij thuis kwam, bakte zijn wijf koeken, van blijdschap voor dat geld. TE Rijssel, in de leugens van de kerke van 't Heilig Her te, hangt het volgende uitgeplakt, in Rijsselsch Vlaamsch: ‘Genootschap van den H. Franciscus Regis. ‘BETAELT, over 1/3 pert in achterstel van eene rente onder hallebast’. Dus, in eene Brugsche rekeninge van 't jaar 1784. Wat is onder hallebast? | ||||||||
[pagina 16]
| ||||||||
Hoe men brieven schreefGANTWOORT den ii jully 1703. † Myn heere ende Cosyn, Meene dat Uwe Edelheyt wel weet dat den eersten sondagh van oùst toecommende onsen ommeganck is, gheùe mij d'eere van Uwe Edelheyt ende nichte, midtsgaeders de gheheele familie, daertoe te commen nooden. Mijne reqùeste heeft soo dickwils onder het beùffet ghevallen, verhoope dat er nù favorable apostillie sal volghen, ende dat de ghenoode (ten desen vermeit) ons d'eere sullen doen van oùer te commen; immers, can myn versoeck niet teenemaal geaccordeert wesen, (onder correctie) sy ten deele daeraen voldaen. Cosyns uwe Edele soonen, met de vacantien, en connen 't selùe niet refuseren, voorwaer (Cosyn) sy sullen ons welghecommen syn, ende met alle vriendtschap ende hertelickheyt sal trachten hùn te doen diùerteren; bidde dat 't selùe magh gheschieden, ende my den dagh van hùn ouercomste tot inhael te laeten weten; middeltydt, naer welcke verwaghtende, blyve, Myn heere ende Cosyn, Uwe Edelheyts oodmoedighsten ende geoorsaemen dienaere, I.P. Thybaùlt. Nichte uwe Edele alderliefste, met de familie, sal hier belieùen te vinden onse oodmoedighe ghebiedenisse, bidde ùw part daerin te nemen. Ipre den 4 July 1703.’ Op den terecht stond er: Affr. ‘Myn heere Mijne heere d'heer Andries vanden Boogaerde, oùt tresorier der stede van ende tot Brùgghe.’ | ||||||||
OordnamenTE Oost- Duynkerke, onder de namen van hillen of pannen' hoorde ik spreken van
G.G. |
|