Aan 't hofgat of aan 't mengat, als 't hofgat langs de bane niet en komt, legt men twee handsvollen stroo overkruise; met eenen geheelen baksteen erop, als de doode boven de eerste communie is, en met nen halven, als hij zijn eerste communie nog niet gedaan en heeft.
Al 't Rousselaarsche maakt men het kruis aan 't hofgat van vier gleien, die met de toppen naar malkander liggen en met nen steen of nen halven steen in 't midden.
's Avonds voor de begravinge komt de timmerman om te kisten; hij moet zelve voor eene hulpe zorgen; voor en na het kisten krijgt ieder man nen dreupel.
's Nuchtens, voor de begravinge, gaander twee gebuurs om de lijkbare en om den pelder:
De dragers worden gebeên onder 't volk van den hoek; men vraagt er zoo vele als men er krijgen kan. Getrouwde mans dragen huns gelijken en de wijfs; daar het gebruik bestaat van de dooden tot aan 't dorp te voeren, daar dragen de wijfs huns gelijken, op 't dorp; de jonge dochters dragen huns gelijken.
In 't noorden, van aan Ardoye en Meulebeke te beginnen, voert men, te lande, de dooden op nen boerenwagen, die met eene blauwe of witte wijte overspannen is; deze wagen wordt getrokken door twee peerden. De boeren doen dat onvergolden, en ze 'n weigeren 't nooit, zelfs niet in den verlaânsten bot van 't werk.
De kiste staat te midden den wagen, en aan de vier hoeken zitten de vier naaste vrouwennamen, de allernaaste vriendinnen van vooren; de boever zit op het handpeerd. Op de kiste ligt er een wollen bedlaken; men neemt daartoe nooit het schoonste, want het is onmogelijk van het nog zuiver te wasschen. Tot zulk gebruik een wollen bedlaken uitleenen, dat en doet niemand.
De boever moet 's avonds te vooren zijne peerden vermanen, en in hunne oore zeggen: ‘Morgen moet ge nen doôn voeren, anders zouden ze weigeren te trekken of langs den weg verstellen; de lijkwagen en wordt nooit door een enkel peerd getrokken, en nochtans zweeten ze altijd.
Daar het gebruik niet en bestaat van de dooden te voe-