Biekorf. Jaargang 6
(1895)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 317]
| |
Tweede vraag. - Middelnederlandsche Letterkunde: Opgave van bewijsplaatsen uit taalbronnen, d.i. uit gedrukte of ongedrukte geschriften, alsmede uit gewestspraken, voor elk der woorden, door Kiliaan als vetus Flandricum opgegeven. Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning. Derde vraag. - Nieuwere Taal- en Letterkunde: Men vraagt eene zoo volledig mogelijke lijst van de verwerpelijke neologismen, die heden gebruikt worden in de Nederlandsche taal, met aanwijzing van hunnen oorsprong en hunne onnauwkeurigheid, alsmede van de juiste Nederlandsche woorden, uitdrukkingen of zegswijzen. Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning. Vierde vraag. - Geschiedenis: Een volksboek over de Geschiedenis van België van 1792 tot 1814. Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning. Buitengewone prijskamp. - Vijfde vraag: Eene volledige Kunsten Vakwoordenlijst over het ambacht van den ‘Meubelmaker’. Zooveel mogelijk met bijvoeging van de afbeelding der opgegeven voorwerpen en werken. In het antwoord zullen de mededingers ook, zoo veel mogelijk, de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen mededeelen. Prijs: 300 frank, of een gouden gedenkpenning. *** | |
Prijskampen voor 1898.Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde: Historische studie over de verandering der vorming van het meervoud der zelfstandige naamwoorden, - van het Middelnederlandsch tot het nieuw Nederlandsch. Prijs: 600 frank, of een gouden gedenkpenning. Buitengewone prijskamp. - Gewestwoorden: Idioticon van het Antwerpsch dialect. (Stad Antwerpen en Antwerpsche Kempen). Voor de twee beste verzamelingen Idiotismen, gewestelijke eigenaardige uitdrukkingen, spreekwoorden, vergelijkingen en taalkundige eigenaardigheden worden twee prijzen uitgeloofd: 1e prijs, 400 fr.; 2e prijs, 200 fr. (A.b.c.-gewijze volgorde en duidelijke uitlegging worden verlangd. Het plan der Idioticons van Hutten en Tuerlinckx wordt aanbevolen.) | |
Voorwaarden.Voor de wedstrijden worden enkel handschriften en niet te voren uitgegeven stukken aanvaard. De werken moeten leesbaar in het Nederlandsch geschreven zijn. De Schrijver stelt zijnen naam op zijn opstel niet; hij voorziet dit slechts van eene kenspreuk, welke hij, met opgave van zijnen naam en woonplaats, in een gesloten briefje, dat dezelve spreuk tot opschrift heeft, herhaalt. Voldoet hij aan de laatste bepaling niet, dan kan de prijs hem geweigerd worden. | |
[pagina 318]
| |
De mededingende handschriften voor den wedstrijd van 1897 moeten ten huize van den bestendigen Secretaris (den heer Fr. de Potter, Godshuizendreef, 29) vrachtvrij ingezonden zijn vóór den 1 Februari 1897. - Die voor den wedstrijd van 1898, vóór den 1 Februari 1898. De stukken, na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke welker Opstellers zich op eenige manier zullen doen kennen, worden uit den wedstrijd gesloten. De Academie eischt voor de werken de grootste nauwkeurigheid in de aanhalingen en vraagt uit dien hoofde dat de Mededingers de uitgaven, alsook de bladzijde der door hen aangehaalde boeken, aanduiden. - Zij meent den Mededingeren te moeten berichten dat al de handschriften, aan haar oordeel onderworpen, als haar eigendom in hare archieven bewaard blijven, en zij zich het recht voorbehoudt deze, geheel of gedeeltelijk, in druk te geven. Van de niet ter uitgave aangenomen stukken zullen de Mededingers, op hunne kosten, een afschrift kunnen bekomen, mits overeenkomst met den bestendigen Secretaris.
de bestuurder, C. HANSEN. de bestendige secretaris, FR. DE POTTER. BRUGGE-ZEEHAVEN - Den Heugelijken nacht van 29sten September 1895. Gedicht door Jerome Noterdaeme... te Brugge bij F. Claeys en zoon, op de Aardappelmarkt. (tegen 0 fr. 50.) Dat is het voorblad van een klein boeksken dat omtrent de 250 rijmreken bevat en dat zeer lief van uitzicht en keurig van druk is. Het bezingt in vijf kleine zangen, het ontwaken en 't verrijzen van 't oude Brugge, dat door het graven van eenen breeden watergang wederom met de zee zal verbonden worden, en dat, hoopt men, alzoo zijne vorige rijkdom en grootheid zal wederkrijgen. Den nacht van 29sten September, waarin het Brugsche volk met ongehoorde geestdrift het stemmen van Brugge-zeehaven vierde, lag het leven van 't oude roemrijke Brugge, verbeeld door eene maagd, te slapen langs het treurig Minnewater. De maagd droomt over de grootheid van weleer, als een engel haar komt wekken en haar op den Halletoren draagt, om haar te laten zien dat Brugge niet dood en is. Zij herkent de oude stad, en roept haren bruidegom den Oceaan weder tot bij haar. Deze antwoordt dat hij zijne oude genegenheid niet afgeleid en heeft en dat hij haar aanbod aanveerdt. Daarna komt eene stemme uit het volk ons bewijzen | |
[pagina 319]
| |
dat Brugge verre van dood te zijn grootscher zal worden dan het van te voorn was. Het is eenigzins te verwonderen dat onze vinder niet geëindigd en heeft met ons ‘in heemlijken beelde’ de zegen en de vruchtbaarheid van dat dichtelijk verbond te bezingen; schepen en schatten, grootheid, kunste, enz. hadden als de telgen van die vereeniginge kunnen aanschouwd worden. Dit dichtwerkjen in zijn geheel aanschouwd, is wel een van de schoonste stukken die onze vinder op mate gesteld heeft. De opvattinge is edel, de tale is eenvoudig maar keurig; de rijmreken zeer vloeiend, de beelden aangenaam en soms slaande door hunne lieflijkheid, de omstandigheden van tijd en plaatse zijn zoowel afgeschilderd, dat, alwie Brugge ooit gezien heeft, bij het lezen, die oude stad aanstonds voor zijnen geest zal zien verrijzen. Tot genot van den lezer, deel ik hier den derden zang mede, die met eene uitroepinge der maagd van Brugge begint. | |
Op den Halletoren.Mijn Brugge! mijn Brugge! 'k herken u! gij zijt
gebleven gelijk in 't verleden,
en zoo 'k u verliet in dien somberen tijd
zoo vind ik u weder op heden.
'k Herken nog uw straten, thans helder verlicht,
die waaiende wimpels versieren,
met duizende poorters gevuld die, wellicht
uw wedergeboorte nu vieren.
'k Herken nog het volk aan zijn zingende lied
dat klinkt in die vloeiende tale
van ‘schild ende vriend’ waarin 't strijdende diet
eens zei ‘goedendag’ aan den wale.
'k Herken nog die Reye, mijn oudste vriendin,
die gevels, met kunstige trappen,
die schijnen als leden van 't zelfste gezin
van Brugge's herworden te klappen.
Welk heerlijke nacht! wat een prachtige stoet
trekt, juibelend, door uwe straten;
gij viert eene zege behaald zonder bloed
op 't rookende slagveld te laten.
Een zee is 't van licht en van weem'lende vier
omhooge, langs d'huizen, beneden,
en tusschen de golven, met bonte bannier,
komt gilde na gilde getreden.
| |
[pagina 320]
| |
Komt nader, komt allen, en schaart u bijeen,
hier, aan mijne voeten, voor d'Halle,
en zingt dat uw lied sta geprent in de steen
en boven de sterrewacht schalle!
Wat hoor ik daar, diep in het Noorden! Die stem
die ruischt in de oneindige verte?
't Is 't lied, ik herken het, de tale van hem,
'k gevoel het aan 't slaan van mijn herte.
O Bruidegom! 'k reik U de rechtere hand,
zoo ver ik vermag, uit den toren
en 'k roep u: ‘wees welkom! O kondet ge, aan 't strand
mijn bevende stemme nog hooren!’
En ziet! al met eens staat het Noorden in vier,
de wateren roeren en graven
door strange, door duinen, door velden, tot hier,
een vaart en de schoonste der haven.
Daar drijven de schepen, met waren gelaan,
- Zij zag het in heimlijken beelde -
en brengen in Brugge de Nijverheid aan,
die draagt in haar armen de weelde.
En hoog in de lucht, aan der hemelen vout,
alsof het een sterrezang ware,
daar stond er geschreven, in letters van goud,
‘Lang leven Visart en de Maere.’
De Caele Hiervoortijds lag er in de kerk van Hooglede een zerk van Steven Seurynck, overl. 31 Jan. 1780. Daarop stond er: Het soetste leven self den meesten tijd is seur:
't is eenen schoonen rynck van korten slechten duer.
Bidt God dat hij ons wilt naer dit krank en seur leven,
Een leven altijd soet den rynck van glorie geven.
***
OP 't eerste blad van eenen ouden heerlijke-Rentenboek:
Ungentem pungit,
Pungentem rusticus ungit.
Dat ware in 't Vlaamsch: Zeemt den boer, en hij zal stralen:
Straalt hem, wilt ge 'r zeem uit halen.
|
|