beschuldigd worden, hield ik dit alles voor mij alleen.
Daarom, Heer Opsteller, heb ik gedacht wel te doen 't een en 't ander aan uw belangrijk blad, uit den schat van vrouw S. Weyn, mede te deelen.
Spreken wij eerst van de santjes, of beeldekens, gelijk als wij hier zeggen. Zij zijn meestal klein, zoo wat 7 1/2 op 9 1/2 cent., gedrukt langs eene zijde, op oud pergamentachtig papier; de onderste helft is bekleed door een gebed in dicht. Van boven staat er een klein beeld, zeer grof overschilderd. Ze en dragen geen jaartal, enkel eenen naam, die veeleer die van den plaatsnijder als die van den dichter schijnt te zijn.
Hier laat ik eenige dier gebedekens volgen.
Op een santje verbeeldende Christus' rechter hand, lees ik:
Oefeninghe op de wonde van de rechte handt.
Jesu, k' bid u door de wonde,
Die ghy in u rechte handt
Hebt ontfangen voor myn sonden,
Stelt my aen den rechten kant,
Als ghy sittend' op een wolcke
Sult op dien ionghsten dagh
Oordeel over alle volcken
Strycken, geeft dan, dat ick magh
Comt besit myns vaders ryck,
T' geen hy u van alle tyden
Heeft bereydt voor eeuwighlyck.
F. Huberti.