Bellovaken, en de Ambianen; ten Zuiden der voornoemden, van oost naar west, ontmoette men: de Leuken, de Catalaunen, de Melden, de Parysers, de Velocassen en de Kaleten.
De noordersche Kimbers van Galliën woonden in het bestrek en ten Noorden van het Ardennenwoud.
In de opene plaatsen ( = laren) van het woud; tusschen de heiden en moerassen; op de heuvelen door de Kelten verlaten; maar vooral in de beste landen der vlaktestreken, zag men de kimbersche hutten wijds en zijds gebouwd: gewonelijk prijkten er boven den ingang, eenige schedels van gesneuvelde vijanden.
c/ Voor dit lichtzinnig, maar strijdzuchtig en stoutmoedig volk, hadden de Germanen eeuwen lang moeten onderdoen. Maar, twee eeuwen vóór onze tijdrekening, wierden de noordsche Kimbers van Galliën op hunne beurt overmand en uitgemoord, ofwel verdreven tot bij hunne zuidersche stamgenooten; anderen vluchtten westwaards tot in de britsche eilanden, waar de Britten, de Siluren en andere keltische volksstammen reeds gevestigd waren.
Over deze over-zeesche Kimbers en zijn wij niet voornemens hier afzonderlijk te handelen. Het zal genoeg zijn aan te stippen, dat vele blonde, slanke bevolkingen van Ierland en van Schotland uit die Kimbers schijnen gesproten te zijn.
***
Over de westvlaamsche Kimbers ontbreken, zoo wij meenen, alle geschiedenis-overleveringen.
Waarschijnelijk kwamen deze volkeren, omtrent drie eeuwen vóór Christus, in onze landen.
Zij verkozen tot woning de bestgeschikte vlakten, en verjoegen, waarschijnelijk niet zonder strijd, de Kelten van vele hunner heuvelen. Daarna bleven zij vreedzaam hun nieuw vaderland bewonen, tot dat zij, op hunne beurt, door de Germanen verdreven wierden.
De Kimbers hebben den landsbouw gekend en beoefend. Het schijnt dat deze volkeren de eersten geweest zijn,