Biekorf. Jaargang 6
(1895)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe fonteynisten van IsenbergheOMTRENT den 15sten in Koornmaand 1891 wierd er bij brouwer Rooryck te Isenberghe een handschrift gevonden op pergament. Het was het reglement der Fonteynisten, der rederijkers van gemeld dorp, gelijk het in 1582, den 13sten in Herfstmaand, den dag der kerkwijdinge, ‘hersteld wierd van ouden in nieuwen dicht.’ Het gedicht is zoo mank en pijnlijk opgezet - gelijk meest al de pronkstukken der rederijkkamers - dat het wreed zoude zijn, | |
[pagina 302]
| |
gansch dit geknoeisel aan verstandige lezers op te disschen. Nochtans, daar de christenzin en de zeden van dien tijd er hun merk in geslegen hebben, kan het aangenaam zijn eenige hunner best gepaste rijmreken, en wetten aan te halen. De Gilde staat onder de bescherminge van God, van zijne Lieve Moeder en van de heilige Mildra (Mildreda). Het wapen bestaat in eene bronne, en de leuze is ‘gheen milder in 't vloyen’. Over de gildebroeders wordt onder ander het volgende vermeld: ‘Begeert iemand te commen oft zijn van ons getal.
Consent zal hij versoucken niet van een maer van al;
Voor incomst zal hij geven twaelf schel. paresysGa naar voetnoot(1).
En oock jaerlickx in 't leven vier schel., syt het wijs.
Uitscheiden zal niemand sonder wetliken nood
Die hij ons moet bewijzen, oft wel men hem verstoot
En dat als m'is vergaert gild'wijs. voor afscheiden
Jaergeld en doodschuld zal hij betalen beyde.
Comt iemand van ons al te scheiden uit het leven
Zal voor zijn doodschuld drie pond paresys geven.
De gildebroeders dragen het lijk, doen de uitvaart, doen een endeklokke luiden van eene ure; doen misse zingen; elk medebroeder moet er tegenwoordig zijn op boete van 3 pond. De Pastor zal daarvooren hebben 24 sch., de caplaan 8, de koster 8, en de klokkeluider 12 sch. De 8ste schikkinge zegt ons hoe men de beschermheilige viert. Men vergaart op Mildradag. De gildebroeders zullen komen naar de kerke, ‘op order zoo 't betaamt, van daar trekken zij naar 't gildenhuis, om de kosten te stellen op enkel en paar. Verder zegt men dat de gildebroeders niet langer en mogen blijven als ten tien 's avonds, en dat de deken en de bezorger daarop moeten letten. De gildebroeders moeten hen deftig gedragen in woord en in daad, want de 20ste en 21ste schikkinge luiden: ‘Van onreine woorden, zweren, vloeken, wilt u wachten;
toebak smooren, satan noemen wilt het verachten’.
Daar en valt niet te spotten noch te schimpen te schande der gilde. ‘Wie kome t' onteeren het heilig sacrament
door zweren bij het zelve, ofwel Gods name schendt,
hij zal boeten 5 schell. en wie calaignie maakt
legt neder uwen haet hem 't opnemen staakt
tot dat men 't ordonneert of wel zijn schuld bekent.’
| |
[pagina 303]
| |
De 22ste schikkinge meldt dat men het geld der boeten besteden zal ter eere van de heilige Mildra om haren autaar of haar kleed te versieren. De gastvrijheid wordt goed geoefend, want: ‘Elk gildebroeder goed commende in de kerke
't zij van verre ofte naar, wilt dit wel aanmerke
zal mogen vrijlijk, zonder dat men hem stoor,
zijn zitplaats kiezen in Sint-Mildra choor.
En 't einde luidt: Edele fonteynisten in dicht wilt herbloeien onder de fonteyn van geen milder in 't vloeien. K.R.K. IN den verslagboek der H. Thomas en H. Lucasgilde, op de bldz. 12 van het jaar 1895, meldt ons M. Weale het volgende: ‘De Vlamingen brachten rond 1374 het gebruik van den baksteen in te Huil, in Engelland. Hull was eene Hansestad, en de Vlamingen hadden er pakhuizen van kraamwaar (mercerie). Een wijk der stad draagt den naam van “flemish”. De “Flemish Gate” te Hull was het huis, der vlaamsche kooplieden, bijzonderlijk der (merciers). (?) De Vlamingen, ten anderen, kwamen hunne woonstede vestigen in verschillige deelen van Engelland, namentlijk in Norfolk, in Sussex en vooral in Wallisland, waar de lakenwevers van Leuven hunne nijverheid kwamen vestigen, tijdens de b eroerten onder hertog Wenceslas. Om maar van de kunste alleen te gewagen, de Vlamingen hebben onder opzicht van schilderkunst en bijzonderlijk van muurschildering, eenen grooten invloed in Engelland uitgeoefend.’ Op bldz. 103, meldt M. Weale nog dat er in de kerke van ‘St. Mary,’ te Beverley, eene zijcapelle gekend staat onder den name van ‘Flemish Chapel’. De noorderbeuk alsook deze capelle, doen op den vlaamschen bouwtrant peizen en schijnen het werk te zijn van Vlamingen. ONLANGS zijn overleden te Belle eerw. heer Van Soeterstede, wijlen geloofsbode in vreemde landen, en te Rysel, vrouw Vande Stofflegath: Wat twee schoone middeleeuwsche geslachtsnamen, die bij onze taalbroeders van Fransch Vlanderen zijn bewaard gebleven! En ik, die peisde dat Roelant Van Stoffelgate, dien ik ergens tegenkwam in de jaren 1400, reeds sedert eeuwen, van name was uitgestorven! | |
[pagina 304]
| |
WILLIAM Caxton, de eerste drukker in Engelland leerde zijn ambacht bij den vermaarden Brugschen drukker Colaert Mansioen. Hij verliet Brugge in 1476 en begon te Londen te drukken in 1477. Het is bewezen dat hij voor Engelland ook boeken deed drukken bij Mansioen. Misschien trok hij ook zijn papier uit Vlanderen en, later, daar zijne onderneming meêsloeg en de man van geld wist, zou hij geene vlaamsche papiermakers naar Engelland doen overvaren hebben? J.B. UIT Lapschuere: Hier ligt begraeven
Louis Vanden Broucke, fs. Andries,
Coster van Lapschuere,
overleden den 3 April 1747.
Die heeft gesongen
Tantum ergo in templo
Laet hem Heere syngen
Te Deum in coelo.
EEN brugsche schilder, bekend onder den name van Finsonius (1580-1632), kwam, op zijne terugreize uit Italie, te Aix, in Provenceland. Hij bleef daar wonen en stichtte er de schilderschool waaraan de stad Aix haren naam heeft gehecht. Jan Daret (1613-1663), van Brussel, kwam ook in Provenceland wonen en wierd, na Barthelemy Parrocel, de beroemdste schilder dezer school. Uit: La terre provençale van Paul Mariéton. Wie weet er meer over Finsonius en Daret? DE BO's Idioticon meldt 36 vlaamsche woorden, samengesteld met ijzer. Ik weet er nog zeven bij te voegen, immers het gekende peerd- en oorijzer, en deze vijf alleen overgebleven in de nog gangbare geslachtsnamen: Kimmyzer (Holland); Kerfyser (Gent en Oostende); Meulenyser (Rousselaere, Ronsse en Galmaerden); Pylyser (Oostende en Rousbrugge), en Schutyser (Moerkerke en Wardamme). Kan het nog achterhaald worden wat deze vijf laatste wel mogen beteekenen? |
|