komen gingen zij recht met het kruis tot bij den afgodstempel.
Als de Heidenen bij den tempel vergaderd waren, deed Pater Victor hun eene aansprake en, naar den Peyâdi gekeerd: ‘Daar,’ zei hij, ‘is het kruis dat ik hier ben komen planten, maar eerst moet de duivel hier weg; gij waart de aanleider van het volk om hem hier te aanroepen, nu neem die bijle: het behoort dat gij den eersten kap kapt in uwen Narayannasâmi, alsook in den bewaarder die vóór den tempel staat. Die beelden moeten verbrijzeld, de brokken moeten weggedragen, en het kruis in het midden geplant worden.’ - De Peyâdi nam de bijle en kapte uit al zijne krachten op het beeld van den afgod. Varings wierd eene hieidensche vrouwe door den duivel bezeten; zij viel ter aarde en rolde op den grond, huilende en kermende: ‘Overal word ik hier weggejaagd!...’ - Als het huis van den duivelbewaarder viel, schreeuwde zij nog meer: ‘Overal word ik hier weggejaagd!...’
Als alles bereid was, plantte de E. Pater Victor het kruis; daarna kwamen allen, zoo wel heidenen als christenen, den boom der zaligheid vereeren en omhelzen. Verscheidene kloeke mannen grepen alsdan de bezetene vast, sleepten ze bij het kruis, en dwongen ze om het ook te kussen. Zij deed het, doch met diepe zuchten; toen besproeide haar de Missionaris met gewijd water, zij beefde door gansch haar lichaam, zij riep nog eens uit, al kermende: ‘'t Is gedaan, ik ben van hier verjaagd!...’ En zij viel met haar aanzichte op den grond vóór het kruis neder; na eenige oogenblikken sprong zij vreugdig op, van den duivel verlaten, en ging, uit haren vrijen wil, het kruis omhelzen. - ‘Zijt gij niet bevreesd?’ vroeg haar P. Victor. - ‘Neen-ik’, antwoordde de heidene,’ ik en ben niet benauwd,: ik heb uit geheel mijn herte aan den duivel verzaakt......’
Als de Missionaris Onarlakadey verliet, nam hij de twee zonen van den Peyâdi met hem, naar Mologamoede opdat zij te spoediger in de christelijke leeringe zouden onderwezen worden, en dan naar hun dorp zouden wederkeeren, om aan hunne ouders en andere heidenen de gebeden van de christenen te leeren. Eenige dagen daarna kwam de oude Peyâdi zelve P. Victor bezoeken, en hij verhaalde hem dat, sedert de vernieling van den tempel, de duivel hem alle nachten schrikkelijk kwol. - ‘Doch, zijt gerust, Pater,’ voegde hij er bij, ‘'t is gedaan voor altijd met den duivel in ons dorp: het kruis is geplant en 't zal geplant blijven; ik zal getrouw wezen aan den waren God.’ - Inderdaad, in December 1891, heeft de gewezen Peyâdi, met geheel zijn huisgezin, en een groot getal andere heidenen van Onarlakadey, nog eens plechtiglijk aan den duivel verzaakt, en het Heilig Doopsel ontvangen.
Dit zijn de gevarenissen dier kloeke west-vlaamsche helden, die, schier vergeten van hun eigen volk, ginder verre wreg, in den wijngaard des Heeren win- en werkzaam zijn.