Biekorf. Jaargang 6(1895)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende o Heemelijke diepten.... O Heemelijke diepten van 't vol schaduw hangende boschgebied: vol schaduwe, vol duisterheid, vol nacht en dauw, dooreengespreid! 't Is morgen, en de zonne berst alhier, aldaar, ontembaar, uit den nachtelijken moederschoot: ‘Hier ben ik!’ roept de zonne groot. ‘Hier ben ik!’ En, ze doet den dauw, in 't veld, en al dat vochtig is, verdampen. Deur de glazen valt ze in 't huisgezin: ontwekken zal 't! 't Is licht alom; 't is levend al, dat 't zonnebeeld aanschouwde: alleen, daar diepe, in 't eenzaam boschgebied, en zie 'k u, schoone zonne, niet. 't Is duister, en 't is nacht daar nog; met hier en daar een' gulpe of twee, daar 't groen wordt, uit der gruwzaamheid... 'k en weet niet hoe 't nen naam gezeid. De zonne grijpt al vaster nu de trappen aan des hemelbouws, ter zege varend, hooge en blij: geen boom die heur weerbarstig zij! [pagina 282] [p. 282] Zij giet, dat elk het merken mag, bij geuten viers, heup' werkzaamheid den bosch in: dwersche balken gaan, vol speitend licht, den bodem slaan. Het mosch, het loof, het blinkend hout, de takken, zware en lijze, loopt zij lustig laven: - heerlijk is verwonnen weêr de duisternis. Verwonnen zij de dood, en al dat duisternisse of boosheid heet, door 't licht van U, die, tallertijd verwinnende, onverwonnen zijt! Zillebeke-Kortrijk, 5/9/'95. Guido Gezelle Vorige Volgende