Biekorf. Jaargang 6
(1895)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
[Nummer 17] | |
Oude GebedenboekenLofgedicht op Sinte Ontcommere. - Bijgeloof over de verschillende dagen van het jaar. - Berijmde bedinghe tot Sinte Katheline. AL bladerend in Mone's Uebersicht der Niederländischen Volkslitteratur bracht ons de vermelding van eenige tot hiertoe onuitgegeven gedichten, welke in handschriften van de stedelijke Boekerij te Brugge voorkomen, op den inval deze stukjes bij de eerste gelegenheid af te schrijven; in Mone's opsomming vindt men ze opgegeven onder de nummers 260 (Sammlung von Gebeten), 284 (Liebeslied) en 377 (Spruchgedicht). Het Liebeslied troffen wij onmiddelijk aan, en nog enkele andere gedichtjes, benevens eene aanzienlijke reeks geneeskundige voorschriften, - dit alles dagteekenend van omstreeks 1500, - in het Brugsche handschrift van Ons Heeren Leven. Op niet een van de twee andere nummers mochten wij | |
[pagina 258]
| |
echter erin slagen de hand te leggen, hoewel Mone's opgaven zeer klaar en duidelijk zijn: - ‘260. Sammlung von Gebeten. - In einer Perg. Hs. des 15. Jahrh. in Duodez, in der Stadtbibliothek zu Brugge, sind Gebete über Christi Leiden, an Maria und die Heiligen enthalten, aber viele Biätter ausgeschnitten. Es sind 45 Gebete, jedes von 12 Versen. Anf.: In de Stadsboekzaal nu, zijn drie handschriften aanwezig van de Sermones Guidonis Ebroicensis,, en tot tweemaal toe hebben wij ze doorbladerd, de tweede maal zelfs blad voor blad, zoodat wel geen twijfel nog bestaan kan dat het heele handschrift van de Sermones, waarop Mone doelde, verdwenen is, ofwel, - en dit is waarschijnlijker, - dat het blad met vlaamsche verzen verwijderd is geworden uit het handschrift waar het was ingelascht. Ook het verminkte perkamenthandschrift, met zijne verzameling berijmde gebeden, troffen wij niet aan, ofschoon wij de moeite niet ontzagen al de handschriften te doorbladeren, van welk formaat ook, en er zijn er een veertigtal, welke de boekerij bezit aan oude misgetijdenen gebedenboeken. Wij durven echter uit de vruchteloosheid onzer opzoekingen de gevolgtrekking niet afleiden dat dit handschrift verdwenen is: Mone spreekt eenvoudig van een verminkt perkamenthandschrift in 12o, van de 15de eeuw, en meer niets, zonder dus dit handschrift bepaaldelijk onder de mis- en gebedenboeken te rangschikken.
***
Bij deze opzoekingen kregen wij eene vergoeding voor onze teleurstellingen. Het Hs. 326 van den Catalogus - een perkamenten gebeden- en getijdenboek der 15de eeuw, in 12o, met ongenummerde bladzijden, zeer keurig | |
[pagina 259]
| |
geschreven en verlicht, bevat een drietal stukjes, in verzenen in proza, welke wij de lezers van Biekorf wenschen mede te deelen. Het eerste stukje is een lofgedicht op Sinte Ontcommere; het wordt gevolgd door eene opteekening in proza van het bijgeloof over de vrijdagen en over de goede en de kwade dagen in het jaar; en het derde stukje is eene berijmde bedinghe tot Sinte Katheline. In de twee gedichtjes volgen de verzen alsof het proza was, doch elk vers begint met eene hoofdletter en is gewoonlijk door een punt van het volgende vers gescheiden; elke nieuwe strophe vangt aan met eene versierde hoofdletter. Over Sinte Ontcommere - de heilige met den baard - en hare vereering te Brugge gedurende de 15de eeuw wordt gehandeld op blz. 163 - 173 van Biekorf, 5de jaar (1894). - Wat het gedichtje zelf betreft, de aanhef van de slotstrophe: Princesse, uwen feesteliken dach, enz., stelt den rederijkersoorsprong buiten twijfel. | |
Van Sinte Ontcommere .1. lofGa naar voetnoot(1).O Wilgefortis Ontcommere ghenaemt.
Reyn maecht ende martelareghe Ons Heeren.
Des rijcx van Portingale onbescaemt.
Eenige dochtre. hooghe bevraemt.
Ghedoctrineert vul wijzer leeren.
Secretelic hilt ghij hu bekeeren.
Want al ongheloouich was hu geslachte.
Maer Xpristus bleef vast in hu ghedachte.
Lof die ontzeit ghehuwet te zine.
An Cecilien den heijdin paghaen.
Die coninc was te dien termine.
Dies waerdi ghecruust met grooter pine.
Rechts alsoo ooc Xpristus was ghedaen.
Om dies, dat hu quam wassende staen.
Eenen baerd. ghelijc dat mannen draghen.
Zoo wardij deerlijk veruultGa naar voetnoot(2) met plaghen.
| |
[pagina 260]
| |
Aent cruce stervende zoo Cristus dede.
Baed ghij oodmoedighe maghet reene.
Wie Cristus passie entie uwe mede.
Bedachten, in rechter deuotichede.
Dat se God bescermen wilde van weene.
O vrauwe God consenteerde ghemeene.
Hu bede. hu halende in glorien groot.
Ende hu vader die starf quader doot.
Princesse. uwen feesteliken dach.
Comt upten avond van Sinte Margriete.
Weest mij ghetroostich oft wesen mach.
Dat biddic u vrauwe in allen verdriete.
Bij hetgene in deze slotstrophe wordt vermeld over den feestdag van Sinte Ontcommere, valt nog aan te merken, dat in den kalender waarmede het gebedenboek begint, de feestdag van de heilige Wilgefortis, maagd, op den 10den Juli, den dag vóór de H. Margaretha, inderdaad staat opgegeven. *** Onmiddelijk op dit berijmd gebed volgt, alsof het er toe behoorde, het stukje dat wij hierna mededeelen. Wij vestigen daarbij de aandacht op de woorden: ‘sinte pieter minen meester’. Zou ons gebedenboek misschien afkomstig zijn van Sint Pieters abdij te Oudenburg? Verscheidene handschriften welke thans bewaard worden in Brugge's stedelijke boekzaal komen van daar. Clement paus van Roome doet te weten dat wij vinden bescreven int carnacioen van den apostelen. dat Onse Here voorseide tot Sinte Pieter minen meester dat .xij. vridagen zijn int iaer zoo wie datse vast te watre ende te broode. daer hem die ziele sal sceeden vanden lichame dan zullen dinghelen van hemelrike ghereet zijn haer tontfane ende te dienen ende te voerne ter eewegher bliscap sonder eijnde. Die eerste vridach es deerste in maerte. Dander es voor Onser Vrauwen dach in maerte. Die derde es den goeden vridach. Den vierden es voor Ascensioens dach. Den1 vijfsten es voor Sinxenen. Den sesten es naer Sinxenen. Den seuensten es voor Sinte Ians dach in midden zomer. Den achsten es voor Sinte Pieters ende Sinte Pauwels dach. Den negensten es voor Onser Vrauwen dach half oust. Den tienden es voor Onser Vrauwen dach | |
[pagina 261]
| |
in pietmaent. Den elleuensten es voor Alle Heleghen dach. Den .xii.sten es voor Kerst dach. Vpten eersten vridach was Adam ghemaect onse eerste vader. Vp den anderen slouch Caym zinen broeder Abel doot. Vp den derden ontfinc Moyses doude wet up den berch van Synaij. Vp den vierden ghingben die kinderen van Israel int lant van beloften. Vp den vijfsten zo ontfinc Helije .ccc. ende .xl. valscher propheten. Vp den zesten verslouch David Golias den tirant. Vp den zeuensten was Sinte Steuen ghesteent. Vp den achsten waren die kinderen van Israel ghedoot van Herodes om Ihesus wille. Vp den .ix.sten was Onse Heere ghecruust. Vp den tiensten was Sinte Ian onthooft. Vp den elleuensten was Onse Vrauwe ghebootscaept vanden ingel Gabriel. Vp den .xii.sten versciet Onse Vrauwe van eerterike. Vp den achtersten was Sinte Pieter ghecruust ende Sinte Pauwels onthooft. Ende bi deser redenen es elc mensche sculdich te uastene ende hem seluen te wachtene van zonden vp dese vridaghen meer dan vp andre daghen. Die beste meesters ende die vroomste ende die vroetste die noijt waren hebben ondervonden ende bescreven alle die quade daghen die gheuallen binnen den iare. ende ware eenich kint gheboren vp een van desen daghen het en zoude niet langhe moghen leuen. Ende worde eenich mensche ziec hine zoude niet moghen ghenesen. Ende zoe wie ghinghe in pelgrimagien ofte vte den lande het ware groot auenture keerde hi emmermeer weder. Ende zo wat menschen in huwelike trocke hi zoude corteliken sceeden of langhe in armoeden ende met droufheden leuen. Ende ooc zoo wat mensche eenighe dinghen begonste daer hem vele aen ghelaghe vp eenighe van desen daghen het zoude hem comen teenen drouuen eijnde. Ende van desen esser .xliiij. int iaer bi ghetale. In laumaent esser .vij. den eersten den anderen den vierden den vijfsten den zesten den .xix, den .xxv. Sporkele heeft er .iij. den vierden .xiij. ende den .xvj. Maerte heeft er .iiij. Den eersten den anderen den .xv. den .xviij. In april esser .iij. Den .x. den .xv. den .xx. In meye esser .v. Den .ix. den .xv. den .xvj. den .xx. den .xxv. In wedemaent esser .iij. den .xiij. den .xjx. den .xxij. In hoymaent .iij. den .iiij. | |
[pagina 262]
| |
den .ix. den .xvij. Onstmaent .iij. den derden den .xxv. den .xxx. Pietmaent .iij. den .iij. den .xvij. den .xxj. Slachmaent .iij. den derden den vijfsten den .xxij. Drie daghen ende drie nachten sijn int iaer. ware eenich kint gheboren vp eenich van desen daghen oft nachten zijn lichame soude ligghen zonder smelten. Dat es den .xxviij. in maerte. ende den eersten in oust ende den .xxvj. in sporkele. Ende drie daghen zijn int iaer dat hem elc mensche sculdich es te wachtene van te uele te etene ende te drinckene. Dat es den eersten in oust. ende den anderen in hoijmaent. ende den .xxvij. in maerte. *** Op dit vreemde stukje volgen een drietal latijnsche gebeden. De opschriften ervan zijn echter in het vlaamsch. ‘Dese bedinghe was vonden te Roome achter Sinte Pieters outaer. Ende die paus Jan de .xij. ste gaf allen menschen die met deuocien eenen pater noster ende eenen aue maria. met deser bedinghen lesen also dickent alsi ouer een kerchof gaen also menich iaer pardoens alser menich mensche begrauen es. oratio.’ - ‘Sinte Bride princesse met grooter begheerten van herten begheerde te wetene ende badt gode van hemelrike dicwile om te wetene tgetal van zinen wonden, welke Onse Heere haer openbaerde ende zeide. vm. ccc. ende .lx. in minen lichame hebbic ghehadt wonden. Wie mine vorseide wonden met deuocien achteruolghende alle daghen wilt lesen dese naeruolghende oracie met .xv. pater nosteren ende .xv. aue marien, ten eynde vanden iare hij zal verlossen .xv. zielen van zinen naesten vrienden vter purgatorien ende .xv. zondaren bekeeren ende .xv. gherechte persoonen behouden in die gherechtichede. ende hi zal hem seluen gheuen spise te zijnre zielen behoef.’ - Het derde gebed heeft voor opschrift: ‘So wie dat dese nauolghende bedinghe leest met berouwe van zinen zonden heeft verlatenesse van zinen zonden ghegheuen ende gheconsenteert biden paus Bonefacius den achsten. ende het es ghescreuen te Roome inde kerke van Sinte Pauwels aende voeten van een crucifix dwelke staet ter zijden vanden hooghen outaer. ende beghint aldus.’ | |
[pagina 263]
| |
Aan het slot van dit latijnsche gebed leest men de zinsnede: Tu domine per has sanctissimas penas tuas quas ego indigna et pauper recolo et per sanctam crucem tuam libera me a penis inferni, enz. Ego indigna: wij zien hieruit dat wij waarschijnlijk met een gebedenboek te doen hebben, bestemd voor eene vrouw. En waarschijnlijk is misschien reeds te veel gezegd: want desnoods zoude men toch ook kunnen onderverstaan anima, de biddende ziele: ego (precantis anima) indigna, enz. *** De Boetpsalmen, in het latijn, volgen op dit gebed en gaan de ‘Deuote oracie van Sinte Catheline’ vooraf, welke de verzameling besluit. Drie achtereenvolgende stukjes hebben betrekking op deze heilige. Eerst een latijnsche hymne van 18 verzen: Gaude virgo Catherina.
quam refecit lux divina.
ter quaternis noctibus.
Gaude quod tua doctrina.
Philosophos a ruina.
Traxit ab erroribus. Enz.
Vervolgens eene latijnsche oratio. En eindelijk het vlaamsche gedichtje, dat wel geene slotstrophe heeft met den aanhef ‘Princesse’, maar dat, evenals het lofgedicht ter eere van Sinte Ontcommere, door aanleg en toon als een voortbrengsel van de kunstrichting der Rederijkers gekenmerkt wordt. Het lijkt wel op eene zwakke navolging van het latijnsche gezang dat voorafgaat. | |
Noch een scoon bedinghe van Sinte Catheline.Ghegroet sijt edel scoone wise.
Rijke eerwardige Kateline.
Verchiert met gracie vul van prise.
Vercoorne om Xpristus bruut te sine.
Dochter van Alexandrinen. (sic)
Elken ghenoughende zuuer ieucht.
Consteghe doctrineGa naar voetnoot(1) in theologien.
Ende naest manen (sic) hoochst verhuecht.
| |
[pagina 264]
| |
Maechdelic tempel godlic verlicht.
Der duecht exempel scoone miraude.Ga naar voetnoot(1)
Ghij sijt in gracien groot ghesticht.
Want God hu selue te wiue traude.
Ghi verwont .1. meesters crachtich.
Met vraijer scrifture gheen doot ontsiende.
Gheen tyrannisicie die so machtich.
Hu herte eenparich Gode diende.
Duer v brac God die starken wielen.
Die men vul scheersen maken dede.
Vier duust ter doot daer onder vielen.
Ende ijc. rudders bekeerder mede.
Huut uwen halse ghebenedijt.
Ran melc alsmen hu brochte ter doot.
Noch vloeyt puer olye tijt ouer tijt.
Huut uwen heilegen ghebeente bloet. Amen.
L. Scharpé |
|