Hortensia
HORTENSIA, der zijn er velen,
die u den stillen hof ontstelen,
en, om uw prachtig blomgewas,
u stellen voor het vensterglas,
Doch, in die slechtverluchte zalen,
ge 'n kunt niet vrij eens adem halen
en uwe wortelen zitten vast
in eenen eerden pot getast.
Gij kwijnt en treurt er om uw vrijheid,
beroofd van uwe levensblijheid,
van lucht en licht, van morgendauw,
van voedsel en van kracht, algauw.
Zoo 'n doe ik niet, maar 'k laat u groeien
in mijnen hof vol zonnegloeien,
bewonderend zelf uw rijken krans
van zachtbekleurde blommen thans.
In 't purper half, en half in 't witte,
zoo schijnt ge mij, van waar ik zitte,
geschilderd met een rozentint
die 'k in geene andere blomme 'n vind.
Gevijfdeeld liggen ze al, bij hoopen,
uw blomkes, door malkaar geslopen,
in bollen, lijk een dobbele vuist,
gestreken en dooreen gekruist.
'k Heb haar gezien, die zelfde blomme,
- twee jaren zijn op 't tijdwiel omme -
daar staan in de eenzaamheid, gekroond,
terwijl het huis was onbewoond.
Geen menschenoog kon haar aanschouwen,
omringd van boomen en gebouwen,
maar needrig, bloeide ze, ongestoord,
en vrij, voor God allééne voort.
Blijft lange nog, voor ons genieten,
uw takken hoog en breeder schieten,
en telken jare, volgeblomd,
daar staan, tot dat de winter komt.
Jer. Noterdaeme
|
|