in 't fransch, chair qui laissait à désirer, en mocht niet verkocht worden. Slacht van vleesch dat voortkwam van koeiën die gekalfd hadden, ofwel van koeiën die cogich waren, koegich, dat is tochtig; ten ware dat deze dieren sedert 'nen vastgestelden tijd verkoeld waren, refroidées of résidiées, in 't fransch.
‘Dat nyemant coeyen en sla omme vercoopen, zy en hebben veertich daeghen of daerboven ghecalft.’ (Keure van Rousselare, 1564).
Het vleesch van dieren die alleene ghestoorven of selve ghestorven waren, in 't fransch, de beste morte d' elle-même of qui meurt sanz main de boucher, was ook afgekeurd.
‘Eerst zo wie vleesch vercoopt dat allene sterft, dat hi verbuert... ende dat men tvleesch delven zal... omme dat ghene nutscap iement doen mach maar groote dere.’ (Staatsarchief Brugge, blauw n. 9151).
't Was 't zelfste voor dieren die duesigh waren of voor coen met verzworen kaken. Zulke waren koeiën die aan actinomycosis leden.
Duesigh oft qualich sterven zei men waarschijnlijk van dieren die duizelig waren en hevig koortsachtig, zoodanig dat ze heel ongezond wierden en dat hun vleesch schadelijk was.
Actinomycosis is een gezwel dat de kakebeenen en 't vlies ontsteekt, de tanden doet uitvallen en de holten doet etteren.
't Gebeurde wel nochtans dat de gezworen keurders toelieten de dieren te slachten die besiect of dien de benen gebroken waren, enz.
Vooraleer de beesten ten slachthuize te slaan of te vleyschen, zoo men zei te Leeuwarden, moesten ze door beëedigde mannen te Sint-Truiden levendich ghevisiteert zijn, en te Vianen levendich aen den banck gebonden. Te Brugge wierden de zwijnen ‘gevisiteirt ende ghewarandeirt byden stochoudere daertoe ghestelt...’ (Hallegebod 1530) en te Hoorn int leven besien door de ghezworen marctmeesteren.
't En was ook aan niemand toegelaten vleesch te verkoopen dat begon aan te komen of te bederven. En,