schuifklank v overgegaan is. Ook is in de oude leenwoorden de zelfste latijnsche b, in de germaansche talen, te zamen gevallen met de germaansche β, en beide zijn in het Dietsch, tusschen klinkers tot v, in den uitgang en voor medeklinkers tot f, ontwikkeld. Atrebat wordt bijgevolg gewijzigd tot Atrevat, een vorm die overigens door de spelling Atravates, die bij de latere latijnschrijvenden in gebruik is, bevestigd wordt.
Verders moest de klinker der uitgaande onbeklemtoonde lettergrepe allengskens verdooven; Atrevat > Atrevət, om welhaast gansch uit te vallen: dan kwam de v in aanraking met t, en wierd noodwendiger wijze verscherpt tot f: Atrevət > Atreft. Eene ontwikkeling van den zelfsten aard hebben wij in middeleeuwsch hi hevet, dat is hevət later hij heeft.
Maar in het oudere Dietsch (evenals in het middeleeuwsch Nederduitsch) verandert ft in cht. Eenige voorbeelden om deze klankwet tastbaar te maken: lucht, hoogduitsch luft; nicht, oudhoogduitsch verkleinw. niftila, uit germ. nifti (nieuwhoogd. Nichte is aan het Nederduitsch ontleend); zacht, hoogd. sanft (waarnevens sacht, uit het Nederduitsch), engelsch soft; zuchten hoogd. seufzen; middeldietsch en nieuwwestvlaamsch vichtiene en vichtig nevens vijftien, vijftig, enz. enz. Volgens deze wet moest Atreft tot het middeleeuwsche, hedendaags nog heerschende Atrecht overgaan.
Wilde iemand den overgang van b tot v, die nochtans buiten twijfel is, bestrijden, zoo weze hier terloops bemerkt, dat b, in aanraking komende met t, alleszins moest p worden, en pt verder, door ft, moest overgaan tot cht. Vergelijkt kochte (middeleeuwsch gouwsprakelijk ook cofte) behoorende bij koopen; verknocht, behoorende bij knoopen; geruchte, behoorende bij roepen.
Uit het voorgaande blijkt dat de uitgang -trecht, in Atrecht, geen gemeens en heeft met den zelfsten uitgang -trecht of -tricht in Utrecht, Maestricht: deze is de voortzetting van het latijnsche Trajectum = overtocht, veer of doorwaadbare plaats.
Ik meene, gesteund op algemeen geldende taalwetten, de