Biekorf. Jaargang 6
(1895)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
Handen uit! Wat is 't? Wat hapert
er, genoot, dien 'k niet en zie;
die ‘goendagn’ mij, uit den nevel,
roept, van hier nen stap of drie?
Van den hoogen torre en blijft er
speur! Wat uur, hoe late is 't wel,
aan den tijd? De zonne en zie 'k niet:
slaapt of waakt het wekkerspel?
Hier en daar een' plekke boenend,
zit de zonne, in 't duister veld;
rood, gelijk een oud versleten
stuk ongangbaar kopergeld.
Wind, waar zijt ge heengeloopen?
Ligt ge of ievers doodgekeid;
neêrgevallen, plat ter aarde?
Wind, waar is uw' roerbaarheid?
Op! Hervat uw' vluggen bezem;
vaagt des werelds wegen vrij
van die vale en vuile dompen:
dat het dage en daglicht zij!
Zonne, krachtig krauwt vaneen die
hoopen: ruimt uw ridderspeur;
slaat er dwers en nogmaal dwers uw'
scherpe, sterke hoeven deur!
Werpt uiteen de onvaste vlagen;
vluchten doet ze, en verre voort
zij de smoor van hier gedreven:
nevel, 's Heeren stemme aanhoort!
Fiat lux! - De zonne, ontembaar,
zegepraalt; de nevel zwicht:
onverwinlijk is de Waarheid,
onverheerbaar is het Licht!
Kortrijk, 12/10/'94. Guido Gezelle |
|